In gesprek met ...

← terug

Hans en Yvonne Fokkens

Aan de gezellige keukentafel schuif ik aan bij Yvonne en Hans Fokkens. Zij zijn al bijna vanaf het begin betrokken bij de Andreasparochie, aanvankelijk als parochiaan maar al redelijk snel ook als vrijwilliger. Hoe dat zo gekomen is, is dan ook mijn eerste vraag.

De toenmalige pastoor, Wiel Jacobs, kwam op huisbezoek. Toen had men nog tijd om nieuwe parochianen te bezoeken. Daarop bezochten ze ook de kerk en de vieringen. Hun kinderen zijn dan ook allemaal in de Andreas gedoopt en hebben er communie/vormsel gedaan.

Hans werkte in die tijd in de jeugdzorg in Overbunde en was daar collega van zr. Mariet. Zij was het die hem overhaalde om lector te worden in onze kerk, hetgeen hij nu nog steeds met veel voldoening doet. Intussen hebben zij al de verschillende pastores meegemaakt, die ieder op hun eigen manier bijgedragen hebben aan de ontwikkeling van de parochie zoals die nu is.

Yvonne is wat later bij het vrijwilligerscorps aangesloten. Zij werd gevraagd om de lijsten voor vrijwilligers te maken en bij te houden. Karin had haar hiervoor gevraagd en Yvonne vond het fijn dat ze dit thuis kon doen en op een tijd die haar paste. Ze werkte immers nog volop. Sinds ruim een jaar is Yvonne ook intensief bezig met DocBase, het administratiesysteem waar de meeste parochies in Limburg mee werken. Dit is geen makkelijk klusje, want het moet nog helemaal op orde worden gebracht en dat kost nu veel tijd en energie. Maar als het eenmaal uptodate is, kan de parochie er veel profijt van hebben.

Hans is inmiddels ook al een paar jaar lid van het parochiebestuur. Hij voelt zich ook erg verantwoordelijk voor met name het financiële reilen en zeilen van de parochie, dat wel zorgelijk is. Gelukkig zijn er veel vrijwilligers en zijn we ook erg zuinig. Zijn parool is: als veel mensen een beetje doen, dan kunnen we samen veel bereiken. Dat geldt voor de financiën maar ook voor het vele werk dat er in een parochie te doen is. Het parochiebestuur bestaat maar uit een paar mensen en dat drukt. Als we met meer waren, konden we de taken beter verdelen en was het voor iedereen makkelijker. Wie weet, voelen mensen zich door dit interview aangesproken?

Wat vinden jullie nu 'typisch Andreas'?

"Dat is de kerk als gebouw, dat is het eerste wat opvalt en waar sommige mensen misschien aan moeten wennen. Maar ook de manier van vieren en het met elkaar omgaan spreekt ons erg aan.

En dat is ook een groeiproces, waarin wij als parochie in gegroeid zijn. Belangrijkste kenmerk is inmiddels: iedereen is welkom en er kan heel veel. We proberen iedereen te waarderen zoals hij/zij is. We zijn met velen en iedereen is verschillend. Dat kan natuurlijk soms ook spanningen of meningsverschillen opleveren, en soms gaan er ook dingen fout, maar er is veel goodwill en dat is het belangrijkste. Iedereen doet zijn best en wil het beste voor 'zijn' kerk."

Er resten nog twee vragen: welke levensles wil je met ons delen en is er een tekst die je bijzonder aanspreekt?

Geen makkelijke vragen, vinden zij, maar er komen toch mooie antwoorden. Yvonne: "Geen echte levensles, maar wel een motto waarnaar ik altijd probeer te leven en wat wij ook de kinderen mee hebben gegeven: behandel anderen zoals je ook zelf behandeld wilt worden, en met respect voor elkaar en ook voor de natuur." En Hans vult aan: "We zijn geen losse individuutjes, maar we zijn een deel van de gemeenschap en moeten daar dan ook ons steentje aan bijdragen."

En die inspirerende tekst(en)? Dat blijken dan de teksten te zijn die in de kerk op de muur staan, als jaarthema. Die zetten altijd aan tot nadenken en dat is goed, zoals op dit moment de tekst: wat vraagt de Heer…

Met deze mooie tekst en met veel dank voor het fijne gesprek fiets ik weer naar huis, terwijl het gelijknamige lied in mijn hoofd doorzingt.

Nan Paffen

Ada Hagreis

Deze keer een interview met een betrokken lid vanuit de oecumene: Ada Hagreis. Zij is zeer actief verbonden met de PKN-gemeente Parkstad en als zodanig al vanaf den beginne lid van onze oecumenische werkgroep. Tijd om haar ook in ons parochieblad eens voor te stellen.

Zij is geboren in een streng hervormd gezin, in een dorp aan de Lek, waar de verschillen tussen gereformeerd en hervormd zorgden voor tweespalt. Nadat het gezin naar Eindhoven verhuisde (i.v.m. werk van vader), kwamen zij in een katholieke omgeving terecht.

Ondanks dat er wel aparte kerken en scholen waren voor katholieken en protestanten, ontdekte zij toch dat er thuis meer ruimte kwam in geloofsdenken. Terwijl haar vader actief was als diaken en kerkvoogd, bleef hij zich ook verdiepen en ontwikkelen in theologie. Daar heeft Ada veel van geleerd. Ook zij is altijd heel leergierig geweest en gebleven. Toen zij na haar huwelijk met Henk – en na vele omzwervingen – in Eindhoven zijn gaan wonen, werd Ada actief lid van een soort buurtkerk en van een gespreksgroep voor jongvolwassenen, waar men veel vrijer was om ook vragen te stellen en twijfels te uiten. Ook na haar verhuizing naar Landgraaf bleef zij actief in gesprekskringen en zondagsschoolwerk.

In haar gemeente De Ark werd ze nog actiever: naast ouderling-zijn, de oecumene en het kerkblad, was met name het vluchtelingenwerk zeer bepalend voor de manier waarop ze nu in het leven staat. Dat begon met de ontmoeting met de Congolese theologiestudent Damien Pakassa. Voor hem en de andere Franstalige vluchtelingen werd er door de protestantse en rk-kerken vrijwel niets gedaan, en de taalbarrière bleek een extra groot probleem. Dankzij haar talenkennis (zij heeft Frans gestudeerd) en haar pastorale betrokkenheid werd Ada naar voren geschoven en heeft zij zich met hart en ziel in dit vluchtelingenwerk gestort. Samen met haar man Henk, die haar daarin helemaal steunde. Het waren zeer intensieve én mooie jaren, met veel tweetalige diensten, geld inzamelen, sponsors zoeken en allerlei voorkomende problemen oplossen.

Later hebben Ada en Henk nog vier jaar een nichtje van Damien in huis gehad om haar hier te laten studeren als bejaardenverzorgster; uiteindelijk hebben zij voor haar ook verblijfsvergunning weten te verkrijgen. Inmiddels is zij getrouwd, heeft drie grote zonen en werkt in een verzorgingshuis. Zij is voor Ada en Henk een echte dochter geworden. En hun eigen kinderen (een dochter en een zoon) zien haar als hun zus.

De oecumenische stichting GAAV (Geestelijke Aandacht voor Afrikaanse – later Alle – Vluchtelingen) waarin zij participeerde, heeft 25 jaar bestaan en voor ruim 75 vluchtelingen veel kunnen betekenen. Daarna is er voor Ada meer persoonlijke bekommernis met mensen (vluchtelingen, asielzoekers) die op haar pad komen.

Ook in de oecumene hebben we samen goed kunnen optrekken inzake vluchtelingen, bijv. bij de stichting Rapunzel. We herinneren ons beiden ook nog de tochten naar de Bethelkerk in Den Haag, waar men vanuit het hele land kwam helpen om dag en nacht vieringen te houden en zo de vluchtelingen voor uitzetten te behoeden.

De grote aandacht van Ada voor oecumene stamt uit de tijd in Eindhoven, waar al oecumenische vieringen waren onder bisschop Beckers. Daar leerde ze: als je elkaar leert kennen en respecteren, zie je dat je samen een 'christelijk baken' in de samenleving kunt zijn. Na haar verhuizing naar Limburg (in 1985) bleek hier de oecumene nog nauwelijks te bestaan. De Dodenherdenking in Landgraaf werd een keerpunt toen deze vanuit de burgerlijke gemeente een oecumenisch karakter moest gaan krijgen. Ada raakte daarbij betrokken, omdat in Landgraaf op drie plekken de doden van de Tweede Wereldoorlog worden herdacht – en er maar één predikant was/is om daarbij aanwezig te zijn.

In de Parkstadgemeente worden overigens vaak gemeenteleden ingeschakeld om officiële taken uit te voeren die vroeger alleen door predikanten werden gedaan. Het mooie is dat dit ook in de Andreas gebeurt, heel bijzonder dat we elkaar alle ruimte bieden om inhoudelijk vorm te geven aan gezamenlijke vieringen. De voorbereidingen daarop ervaart Ada altijd als zeer inspirerend. We bewaren ook mooie herinneringen aan de oecumenische pelgrimstochten naar Taizé o.l.v. ds. Agnes Hana. Maar vooral het samen optrekken inzake diaconale projecten van de Andreas en De Ark, de gezamenlijke vieringen in januari en september en de intensieve betrokkenheid bij de Aswoensdagviering zijn fijne herinneringen. Oecumene is immers de essentie van het evangelie vormgeven en in praktijk brengen. Of anders gezegd: het vieren van de dingen die je samen kunt doen.

Er is nog veel onbeschreven gebleven van ons lange, maar fijne gesprek samen, maar een bezige bij als Ada is in elk geval niet onopgemerkt gebleven in onze Andreasgemeenschap.

Dank je wel, Ada, voor dit gesprek.

Nan Paffen

Ilse Rijken

Op een warme maandagmiddag zit ik in de gezellige keuken van Ilse Rijken, een van de trouwste parochianen van de Andreas. Tegenwoordig is Ilse ook lid van de cantorgroep, die onder de bezielende leiding van Henk Koonen (u las in een eerder parochieblad over hem) de samenzang in de diensten ondersteunt. En dat doet ze met veel plezier.

Ilse is geboren en getogen in Den Haag, waar zij ook de oorlogsjaren '40-'45 heeft meegemaakt. Ze herinnert zich nog heel goed hoe zij bij de bevrijding op het Buitenhof hebben gestaan. Hun kerk heeft de oorlog niet overleefd, zodat ze na de oorlog nog een tijdlang in een gymzaal hebben gekerkt. Ilse heeft goede herinneringen aan de kerk in haar jeugd en ook daarna is 'de kerk' altijd een belangrijk element gebleven. In haar jeugd ontstaat ook haar vriendschap met An, een vriendschap die voortduurt tot de dag van vandaag, ook al wonen ze ruim 200 km van elkaar vandaan: de een in Heerlen, de ander in Den Haag.

Op 1 april 1969 trekt Ilse met het ABP naar Heerlen om hier te gaan werken. En ze vindt een woning in de derde Peter Schunckflat, samen met nog drie collega-ABP'ers, die ook een woning vinden in 'haar' flat. Aanvankelijk is het wel wennen, vooral omdat 'wij Limburgers' niet altijd even gastvrij zijn en weinig rekening houden met wie het Limburgse dialect niet machtig zijn. Merkwaardig genoeg was juist het Kerkraads dialect nog het gemakkelijkst voor Ilse, omdat zij een Duitse moeder had. Van dat dialect kon ze nog wel chocola bakken... Maar alles went, ook het Limburgs dialect. En met veel van haar collega's van toen heeft ze nog steeds contact. Helaas zijn er ook al een aantal van hen inmiddels overleden. In het afgelopen jaar zijn er jammer genoeg al twaalf personen overleden. Dat is het lastige als je zelf ouder wordt: dat je van steeds meer leeftijdgenoten afscheid moet nemen…

Ook in Heerlen blijft ze kerkbetrokken. Aanvankelijk bij de St. Josephkerk, maar al vanaf de beginjaren bij de Andreaskerk. Het zijn ook de onderlinge contacten, de onderlinge verbondenheid die onze kerk zo bijzonder en fijn maken. De koffie na de vieringen op zondagmorgen is net zo belangrijk als de diensten zelf, die ze ook erg waardeert.

Met 57 jaar gaat Ilse met pensioen. Maar niet om stil te zitten achter de geraniums. Daar houdt ze trouwens niet zo van, van die geraniums. Ze gaat vrijwilligerswerk doen in het ziekenhuis in Heerlen. Op de afdeling Bestraling wordt ze gastvrouw, biedt mensen koffie/thee aan, maar nog belangrijker is het praatje met de mensen. "We hebben samen gelachen en gehuild", zegt ze hierover. Helaas is deze afdeling op een gegeven moment naar Maastricht verplaatst en toen is Ilse na meer dan 25 jaar met dit vrijwilligerswerk gestopt. Toen ze een paar jaar geleden zelf op de bestralingsafdeling in Maastricht moest zijn, merkte ze hoezeer dit vrijwilligerswerk was veranderd: de koffie/thee stond voor iedereen binnen handbereik in automaten en de meeste patiënten en begeleiders waren verdiept in hun telefoon of laptop. Een gesprekje werd nauwelijks nog gewaardeerd. Een nieuw 'baantje' vond Ilse bij de Oranjehof, waar ze o.a. met mensen bridge speelde.

Een bijzondere herinnering is het bezoek aan een Turks echtpaar, dat een tijd lang met hun kleine kindjes regelmatig onze kerk bezocht totdat zij een woning kregen in Haarlem. Zij is hen gaan opzoeken in Haarlem, hetgeen zeer gewaardeerd werd. En toen de vader van de vrouw stierf en zij niet naar de uitvaart konden, kwamen zij naar onze kerk om hier haar vader te herdenken. Dat is wat kerk dient te zijn, zegt Ilse: verbinden en verbondenheid uitstralen naar iedereen.

Met deze wijze les, sluiten wij het interview af en bedank ik haar hartelijk voor de thee en de lekkere pindarotsjes.

Nan Paffen

Henk Koonen, onze nieuwe dirigent

Henk Koonen – Heerlenaar van geboorte, verbaal en muzikaal bekwaam – meent dat het ontluiken van zijn muzikaliteit te danken was aan het simpele feit dat in zijn jeugdjaren in het ouderlijk huis op de Molenberg geen afwasmachine voorhanden was... De jonge Koonen-generatie moest dus aan het aanrecht hand- en spandiensten verrichten; de ploeg van dienst liet het corvee gepaard gaan met luid gezang, en zo is het gekomen… Vandaag de dag wijt Henk de aantoonbare afname van interesse voor actief zingen bij de hedendaagse jeugd dan ook aan de alom aanwezige afwasmachines. Met een royale lach voegt hij daaraan toe dat hij nog nooit een kind aan de afwasmachine heeft zien zingen!

Henk vermeldt nóg meer muzikale invloeden uit zijn familie: zijn 'paatnoonk' (peetoom) bijvoorbeeld was koster-organist in Ubachsberg; van hem meent hij wel het een en ander geërfd te hebben en vervolgens kwamen zowel zijn moeder als zijn echtgenote – waarmee hij inmiddels 47 jaar is getrouwd – uit het onderwijs, en daar was indertijd het voeren van de blokfluit verplicht… Henk zelf beroert de fluit inmiddels met verve. Goede oude herinnering heeft hij ook aan het jongenskoor Sint Gregorius op de Molenberg, waarin hij zo‘n acht jaar met heel veel plezier heeft gezongen. "Dat heeft mij zeer gevormd", zegt hij.

De liefde voor muziek zat er dus al vroeg in, maar het begon serieus te worden toen hij jaren later in Heerlen bij het Mannenkoor Polyhymnia zong. Zoals ook nu waren goede dirigenten toen schaars; die van Polyhymnia had nog wel vier andere koren, vertelt Henk, en daardoor moest hij zich soms al voor het eind van een mis naar een volgend koor haasten. "Och Henk, ik moet gaan, zou jij niet dat laatste stuk willen dirigeren?" En dat deed Henk maar al te graag, maar tegelijk voelde hij zich te weinig geschoold . En dus vond hij het nodig zich serieus te gaan bekwamen in het edele vak van de koordirectie. Hij ging een dirigentenopleiding volgen bij de toenmalige Nederlandse Stichting van Korenorganisaties en hij slaagde. Ver in de dertig was hij toen al.

Acht hij zichzelf nu professional, vraag ik? "Qua opleidingsniveau zeker", antwoordt Henk, "maar het zingen en ook het dirigeren beschouw ik nog steeds als hobby". Hij zingt nu nog in het Remigiuskoor in Klimmen en in het kerkkoor van de Petrus en Pauluskerk in Schaesberg. En omdat hij inmiddels uit zijn werk bij een verzekeringsmaatschappij gepensioneerd is, kan hij overdag links en rechts bij begrafenismissen invallen voor jongere collega’s die vanwege hun werk zijn verhinderd. "Dat vind ik leuk!" Die uitspraak valt herhaaldelijk in ons gesprek. Het tekent de man! Muziek maken en samen zingen doet hij kennelijk voor z'n plezier. En dat wenst hij ook ons toe!

En passant heeft Henk zich ook nog grondig verdiept in Gregoriaans en Liturgie bij de bekende pastoor Fons Kurris, die daarin nog altijd een erkend meester is. Maar voor Henk blijft het hobby, ook al wordt het soms wat veel. Dan voelt hij soms de neiging keuzes te maken: "Ja, doen wat het leukst is"... In die competitie scoort onze Andreas hoog; Henk zegt: "Als je ziet hoe enthousiast de mensen hier zijn, dan breng je daar toch met plezier iets naar binnen!"

Iedereen kan zingen, meent Henk en goéd zingen kun je leren. Hij vervolgt in dialect: "Zoelang es te kins blieve moele, kins te auch zinge." Hij betreurt het dat er door covid in koren veel werd gestopt met zingen. Vooral van mannen hoort hij dat de stem weg zou zijn. "Maar is er ook geoefend", vraagt hij dan, "misschien is de toonhoogte gezakt, akkoord, maar het zingen zelf kan wel degelijk een kwestie van oefenen zijn." Jammer als mensen stoppen, want "samen zingen is toch zó mooi!"

Hoe hij in onze Andreas wil gaan functioneren als leider van de cantorgroep en tijdens diensten als zangleider voor de kerkbezoekers, daarover is zijn intentie helder: zeker niet dominant, eerder uitnodigend, met gevoel voor wat er leeft in de cantorgroep en in de Andreasfamilie als geheel én als tegenstander van snelle veranderingen. Hij hoopt en dat wenst hij iedereen ook toe, dat de zangers hun groep als een hechte thuisclub zien, zoals hij zelf zijn binnenkomst bij de Andreas, nu een half jaar geleden, als een warm bad heeft ervaren. En dat mag Andreas uit de mond van deze professional als een compliment beschouwen.

Wil Pécasse

Marcel Drummen

Op de pastorie ga ik in gesprek met Marcel Drummen. Hij verontschuldigt zich allereerst dat hij komende zondag niet naar de kerk kan komen. Hij heeft een schaaktoernooi in Maastricht. Daarmee is meteen al een grote passie van Marcel genoemd. Drie keer per week gaat hij schaken en daarnaast speelt hij regelmatig toernooien. We hebben het niet gehad over een andere grote hobby, maar zijn teken- en schildertalent is in de parochie wel goed bekend. Hij heeft zelfs een mooie expositie gehad in onze kerk.

Voor het gesprek trekken we ons even terug. Marcel heeft zich al voorbereid op het gesprek en als eerste staat op zijn papier: geloof en kerk zijn voor mij belangrijk. Dat is een rode draad in ons gesprek. Als op een na jongste in een gezin van elf kinderen heeft hij het katholieke geloof met de paplepel meegekregen. En dat ook als prettig ervaren. Ook al heeft Marcel een tijdlang (als puber) het geloof wat aan de kant gezet, later is het voor hem toch weer belangrijk geworden. Geloof en kerk is natuurlijk niet hetzelfde, zegt hij. "Geloven doe ik ook thuis, vooral ’s avonds wanneer ik naar bed ga. Als ik mijn medicijnen heb ingenomen, ga ik op mijn rechterzij liggen en bid ik; voor anderen, maar ook voor mezelf en voor een goede nachtrust. God is als een soort vertrouwenspersoon tegen wie je alles zeggen kunt; je krijgt alleen niet meteen antwoord."

Maar ook de kerk is voor Marcel belangrijk. Hij komt graag naar de Andreas. Het voelt vertrouwd. Je leert mensen kennen en mensen leren jou kennen. "Ik voel me heel welkom in de kerk. Je kunt altijd met iemand een praatje maken." Ook de hostie is voor hem belangrijk. Het is ook als ‘brood voor onderweg’. Je kunt er een hele week op teren (maar ik moet wel ook mijn medicijnen blijven slikken). "En een kaarsje branden vind ik ook belangrijk; en het mooie is: je steekt even een kaarsje aan en het blijft daarna nog lang branden…"

Een belangrijk feit is ook dat Marcel sinds 1 januari gestopt is met roken. Dat mag ook wel vermeld worden, want na bijna een leven lang stevig gerookt te hebben, is stoppen een flinke stap. En het lukt hem heel goed. Daar mag hij met recht trots op zijn.

Ik vraag: wie is voor jou een inspirerende persoon? "Dat is mijn oudste broer, Mat. Hij is 15 jaar ouder dan ik en woont in Gouda, maar we bellen elke avond en nemen de dag door. Hij is ook mijn mantelzorger." Ook een oom van Marcel, die het niet gemakkelijk heeft gehad in zijn leven, heeft hem een mooie levensles geleerd: het leven is altijd de moeite waard. Dat is een goed houvast als het moeilijk is, want ook Marcel heeft het soms moeilijk gehad in zijn leven. Maar deze levensles helpt net als het geloof dat je elke dag weer opnieuw mag beginnen. Leven is immers kostbaar, God wil dat wij leven. En als ik dan dood ga, dan hoop ik dat er nog iets is. Zeker weten doen we dat niet. Daarom is het geloof.

En daarmee sluiten we een mooi gesprek af en kan Marcel zich gaan voorbereiden op het komende schaaktoernooi.

Nan Paffen

Joke Gehlen

Het gesprek vindt plaats in de gezellige huiskamer van Joke Gehlen, die na 15 verhuizingen van haar geboorteplaats Castricum via Nijmegen in Limburg is neergestreken; eerst in Wijnandsrade, later in Heerlerbaan, waar wij haar in de Andreas ontmoet hebben. En al snel gaat het gesprek de diepte in, om te beginnen met de persoon die haar het meest inspireert. Dat is Etty Hillesum. Dat verbaast mij niet echt, want ik heb net het boek uit over deze bijzondere vrouw, dat ik van Joke mocht lenen. "Ik ben al heel lang 'fan' van Etty: haar directheid tot God (die ik ook in de belijdenissen van Augustinus herken) raakt mij zeer. Zij spreekt in haar boeken niet alleen óver God, maar ook tégen God. En dat is geweldig. Ik kan dat zelf niet op die manier. Ik kan alleen echt bidden in de natuur. Bidden is voor mij vooral bidden uit dankbaarheid. Etty is een echt gevoelsmens, en ik ben toch teveel een denker. En dat is soms een handicap in mijn geloof…"

Joke heeft een artikel geschreven over de manier waarop haar geloof zich in de loop van haar leven heeft ontwikkeld en ik mag eruit citeren. Als kind was Joke "een buitengewone vrome dochter van een buitengewone katholieke moeder", maar na de dood van haar moeder komen toch de twijfels en onzekerheden en begint de grote zoektocht naar… ja, naar wat zocht ze eigenlijk? Ze las, discussieerde en bezocht Bijbelclubs. Tot een lezing het kwartje deed vallen; de spreker betoogde dat liefde en almacht niet samen gaan. God is Liefde en daar moet je geen Almacht aan koppelen. Daarmee was voor Joke ook een groot dilemma opgelost: God is dus niet verantwoordelijk voor alles wat er fout gaat op aarde. Met de Tweede Wereldoorlog nog vers in het achterhoofd, bood dit ruimte om opnieuw het geloof te kunnen omarmen. Maar nu een dieper geloof: God is Liefde en die liefde zit in essentie ook in iedere mens. Is God dan overkoepelend, vraag ik, boven alles uitstijgend? Nee, zegt Joke, God is de bodem onder ons bestaan; een bodem waarop we mogen steunen en uit kunnen rusten. Je kunt erop vallen en je valt zacht; je mag weer opstaan. Een hele troost, nu zij anderhalf jaar geleden haar man Karel heeft verloren; niet dat dat het gemis makkelijker maakt, maar het is wel de bodem die het draaglijk maakt. Samen met de vele lieve mensen om haar heen.

Wat is volgens Joke typisch voor de Andreasparochie?

Dat is vooral de warmte en bescherming. Het gebouw zelf straalt dat al uit, dat omarmt je. En de mensen: ik zoek gelijkgezinden en die vind ik in de Andreas. En natuurlijk de inhoud: de verhalen. Ik houd enorm van de oude verhalen, rituelen en tradities. Ik zit ook al jaren in een Bijbelgroep. De psalm die op de voorpagina staat, is een van de psalmen die Colla Bemelmans voor mij vertaald heeft (hij had ze geschreven in het Limburgs dialect, maar dat ben ik niet machtig). Ik kan ook niet alléén geloven. Kerkdiensten en de liturgiegroep, Bijbelclub en het lezen van boeken: dat alles is voor mij een wezenlijk onderdeel van mijn leven. Niet voor niets heb ik al meer dan 25 jaar werken van Augustinus vertaald.

Als je terugkijkt op vroeger, wat kun je dan zeggen?

"Wat ben ik kwijtgeraakt? Schuldgevoel. Angst. Bezorgdheid. Wantrouwen. Mijn oude geloof had de houdbaarheidsdatum overschreden. Wat heb ik teruggekregen? Vrijheid. Mijn nieuwe geloof betekent vertrouwen. Overgeven en overlaten. Zo nu en dan het hoofd buigen. Daar kom ik een heel eind mee." Het is de ervaring van Etty Hillesum, en Augustinus: "U was binnen in mij en ik buiten en daar zocht ik u." (Conf. X,38). Zo is het ook Joke overkomen.

Tot slot vraag ik Joke nog naar haar levensles: nooit opgeven. En dat typeert haar helemaal. Zo heb ik haar tenminste leren kennen. En daar voeg ik de laatste zinnen van de psalm aan toe:

  • Laat ik maar luisteren
  • naar muziek
  • of naar de vogels
  • en dan zeggen
  • in Gods naam dan maar.

Nan Paffen

Gesprek met onze pastoor Hans Bouman, tevens deken van Heerlen

In augustus 2016 verscheen in de Blog 'Heerlen mijn stad' een artikel over Hans Bouman met de volgende intro:

"Na 22 jaar nam Hans Bouman het dekenschap van Heerlen over van Theo van Galen. (…) Nu is het zíjn taak om overzicht te krijgen over de zes parochies en het dekenaat. En minstens zo belangrijk: om in contact te komen met de bewoners en bezoekers van Heerlen en verbinding te maken tussen de verschillende actieve organisaties, ondernemers en de kerk."

Voorgaande tekst had vandaag geschreven kunnen zijn, want gevraagd naar zijn 'core business’ zegt Hans Bouman zonder aarzelen: "dat is verbinden". Wel heeft hij nu zeven parochies, want de Andreas is inmiddels bij de zes andere aangeschoven. Hans is in Heerlen een zichtbare deken, een nuchter mens, helder van taal, gemakkelijk aanspreekbaar, aanwezig in de stad: live maar ook in sociale media, die hij vaardig hanteert.

In ons gesprek ter kennismaking gaat Hans’ memorie terug naar zijn vroege jaren in Zutphen. Vanuit klein kerkelijk dienstwerk in zijn jeugd groeide hij met de geijkte stappen door naar waar hij nu is. Opgeleid in Rolduc en in 1990 diaken gewijd. Toen ook meteen de parochie in; dat hoorde bij de opleiding, legt Hans uit. In 1992 priester gewijd, en daarna nog even als kapelaan in Elsloo gebleven. Zo is tegenwoordig het opleidingstraject voor aankomende priesters. Daarna 4 jaar kapelaan in Venray en omliggende dorpen, 13 jaar pastoor in Landgraaf, nog 5 jaar in Gennep en tenslotte pastoor-deken in Heerlen. Zo werd hij door het bisschoppelijk benoemingsbeleid als een biljartbal over het Limburgs biljartlaken heen en weer gerold: daardoor leerde hij het veld en het werk degelijk kennen; "maar", zo merkt hij op, "je wortelt nergens compleet. En dat is misschien ook goed, want ’n beetje afstand heb je soms nodig in dit werk. Als buitenstaander kun je weleens gemakkelijker iets zeggen; en het zorgt dat je niet meteen ingekapseld raakt."

Waarom hij indertijd het kerkenpad is opgegaan? Op die vraag reageert hij nuchter: "Je probeert te ontdekken wat je moet met je leven, wat van je verwacht wordt. En dan ontstaat geleidelijk de idee om hiérvoor te gaan. Het is als een trein die je in beweging zet en waarvan je de verdere loop uit handen geeft." Doet dat pijn, dat je beslissingen voor je loopbaan uit handen geeft? Hans: "Het geeft ook ’n stuk vrijheid, je hoeft je niet tijdrovend bezig te houden met carrièreplanning en evenmin hoef je af te wegen of een volgende stap beter zou zijn dan de huidige; trouwens, wat is beter?"

Ik vraag Hans naar hoogtepunten in zijn werk. Dat blijken vaak sterfgevallen te zijn; dan kan hij het meest van betekenis zijn: pastoraal voor de patiënt, maar ook voor diens omgeving als daar gedacht gaat worden over de uitvaart en de verdere gang van zaken; dat brengt soms ook wel teleurstellingen mee als het niet lukt om mensen bij elkaar te houden, of als je niet begrepen werd in je goede bedoelingen. Maar als later aan twee kanten over de eigen schaduw heen gestapt wordt, dan is dát ‘kerk’! Zo is er ook ‘kerk’ als er een afscheidsdienst uitkomt die recht doet aan de overledene en aan diens situatie.

Hans Bouman stamt kerkelijk gezien uit de jaren zeventig, die het toneel waren van felle tegenstelling tussen progressief en conservatief; beide kampen peinsden er niet over het eigen gelijk te begraven. Teleurstelling daarover leidde tot een massieve uittocht: wat is dit voor ’n kerk! Heeft hij geen hard hoofd in de verdere kerkontwikkeling? Nee dat niet. Hoewel de neerwaartse lijn in de statistieken er niet om liegt, doen zich in de huidige kerkpraktijk toch ook veel krachtige momenten voor om heel trots op te zijn. Er is veel bezieling. Mensen voelen zich bijvoorbeeld nog steeds aangesproken door spirituele gebeurtenissen als ziekenzalving en uitvaarten. Naast pastorale en liturgische taken staat de parochieleider voor een menigte van bestuurstaken; door fusie en clustering hebben deze de neiging fors toe te nemen. Dit is bij uitstek het terrein waar capabele leken in het parochiebestuur de pastoor kunnen behoeden voor een teveel aan praktische zaken die hem van zijn hoofdtaken zouden afhouden. Aldus bevordert de clustervorming ook de zelfstandigheid van parochies. Aansturen op eigen verantwoordelijkheid voor continuïteit in de lokale geloofsgemeenschap vindt Hans prioriteit nummer één. Deken Bouman noemt hier onze Andreas als voorbeeld, die begeleid door Geert Bles tot nuttige zelfstandigheid is gekomen, "met eigen stijl en eigen adem".

Een geschikt model voor samenwerking binnen clusters ziet onze deken wanneer iedere parochie vanuit het eigen bestuur of parochieraad een vertegenwoordiger heeft in het clusterbestuur; deze functioneert daar 'zonder last of ruggespraak’, maar met warme inbreng vanuit de eigen achterban. De op clusterniveau besproken zaken zullen alle geclusterde parochies aangaan, zoals de verdeling van geldmiddelen, de toedeling van beschikbare priesters, en de doorberekening van kosten; lokale taken als de zorg voor activiteiten en gebouwen horen uiteraard bij het locatiebestuur.

Tijdens de opleiding werd aan de bestuurlijke kant van toekomstige taken weinig aandacht besteed; in de praktijk ervaarde Hans dit al gauw als een serieus manco. Daarom heeft hij zijn bagage door universitaire studies en door stages aanzienlijk aangevuld, onder meer op het vlak van verandermanagement (Open Universiteit) en pastoraaltheologie (Nijmegen). Hij zegt daarover: "Ik vind het belangrijk dat je blijft leren in je leven, dat je nooit denkt dat je alles wel weet."

Hans legt uit dat het dekenaat geen aparte bestuurslaag vormt tussen bisdom en parochies, De deken functioneert meer als coördinator en soms vertegenwoordigt hij de bisschop. Als het goed is heeft hij hoogstens moreel gezag; voor de bisschop en de overheid is hij ook een nuttig aanspreekpunt. Met het afnemen van het aantal parochies, neemt ook de betekenis van dekenaten af. In de bisdommen Utrecht en Breda zijn er al geen meer. In Limburg coördineren dekens het lopende proces van transitie.

Dat deken Bouman in onze Andreas ‘pastoor’ werd – zijn voorganger Van Galen was als 'administrator' waarnemend pastoor –, dat kwam uit de Andreasparochie zelf: het kerkbestuur wilde net zoveel parochie zijn als de andere zes parochies in het dekenaat Heerlen. En zo is het gekomen.

Wil Pécasse

Anita Seo Dornbach

Op een drukke maandagmorgen zit ik met een goedlachse Anita in het kantoortje van de parochie. Zij is geboren in 1950, in Alsdorf, hier vlak over de grens, in een arbeidersgezin. Dit was wel bepalend, want daar was het niet vanzelfsprekend dat je mocht doorleren. Anita moest op haar 14e van school af (en ook van de Evangelische jeugdgroep) en dat terwijl ze goed leren kon, graag leerde en brede interesses had in zaken als muziek, sport en cultuur. Dit was wel een dieptepunt in haar leven. Later, als ze de 50 gepasseerd is, zal ze op dit gebied een inhaalslag maken. Het geloof krijgt Anita niet van huis uit mee. Als 4-jarige kleuter komt ze via een buurjongen in contact met de protestantse kerk, waar de Bijbelverhalen en het samen zingen zoveel indruk maakten, dat ze elke zondag meeging, belijdenis doet en lid werd van de Evangelische jeugdgroep. Een rode draad in haar geloof was en is psalm 23: de Heer is mijn herder; zowel in mooie tijden als wanneer het moeilijk is, is deze tekst (die ze van buiten kent) haar houvast.

Kenmerkend voor Anita is haar liefde voor dieren. Al van jongs af aan ging ze haast elke zondag naar de dierentuin om te helpen bij het voeren van de dieren. Als ze met 14 van school af moet, gaat haar loopbaan in eerste instantie via dieren: eerst in een dierenwinkel (werken en leren tegelijk), daarna in de dierentuin en tenslotte bij de afdeling Fysiologie aan de TU in Aken.

Op sportgebied bekwaamt Anita zich in taekwondo, een Koreaanse gevechtskunst én levensfilosofie. Ze is er goed in, behaalt de zwarte band en wordt Europees kampioen, later als coach en internationaal scheidsrechter op EK’s en WK’s. Het wordt ook haar levensgeluk, samen met haar toenmalige trainer en latere echtgenoot (haar tweede 'goede herder') reist ze de wereld rond en zet daarna een sportschool op met een groothandel in vechtsportartikelen. Ze worden gezegend met twee dochters en inmiddels ook met drie kleinkinderen, waarvan de jongste net drie dagen oud is tijdens ons gesprek. Haar dochters mogen van alle aspecten van het leven proeven: sport en muziek, ballet en cultuur; alles wat zij in haar jeugd niet mocht en kon, willen zij en haar man hun kinderen wel meegeven.

Nadat Anita gestopt is met taekwondo en de kinderen groter werden, ging ze, gestimuleerd door haar man, al die dingen doen waarvoor ze vroeger niet de kans had gehad en daarna niet de tijd: cursussen klassieke muziek en gedichten schrijven, hoorcolleges filosofie volgen en veel lezen en schrijven. Ze haalde zelfs bij een schrijfwedstrijd de tweede prijs. Momenteel is ze met de stichting 'Muziek Jong voor Oud' vaak in verzorgings- en verpleeghuizen actief: het zijn studenten van het conservatorium die musiceren, afgewisseld met gedichten, die Anita voorleest. Het is heel mooi en bijzonder te zien wat dat met oudere bewoners doet en hoe zij vaak opleven. Het levert ook mooie ontmoetingen op. Anita straalt als ze erover vertelt. Want ontmoetingen: daar leeft ze van! Hoe ben je dan in de Andreas terecht gekomen?

Nadat ze in 2006 ziek was geworden, heeft ze haar geloof 'herontdekt': de Samen Onderweg-gemeenschap in de Bernardinuskapel sprak haar aan, maar helaas ging die na een tijdje dicht. In de zoektocht naar een andere plek kwam de Andreas aan bod, maar niet meteen met veel succes. Het was er die eerste keer zo diaconaal: Anita miste het spirituele. Onze pastor Geert Bles heeft haar over de streep getrokken. En nu waardeert ze de Andreas als een plek waar je gemakkelijk opgenomen wordt, een gemeenschapsgevoel heerst en veel vrijwilligers zijn. Het is LEVEN! Ik eindig met: wat is jouw levensles voor ons? Hoop blijven houden, positief blijven, ook als we ouder worden, ziek of eenzaam. En je geloof kan je daarbij helpen, net als mensen om je heen. Met die wijze les sluiten we ons gesprek af. Dank je wel, Anita, voor je openhartigheid.

Nan Paffen

Dilek en Yasin

Er zijn altijd wel vluchtelingen uit het azc Heerlen die de weg naar de Andreasparochie vinden. Veel vrijwilligers in de kerk, en zeker de gastvrouwen, kennen hun namen en gezichten. Onder de koffie komt heel wat aan de orde over hun leven in hun land van herkomst en in het azc waar ze nu leven. Zodra de vluchtelingen een verblijfsvergunning krijgen en het lange wachten op de toewijzing van een gemeente en van een woning een einde neemt, verhuizen ze naar hun nieuwe stad of dorp, blij en opgelucht, vaak ook met gemengde gevoelens (want o, wat missen ze hun land en familie!). Dan vragen ze wel eens of iemand van de kerk nog eens langs komt in hun nieuwe woonplaats. En dat gebeurt dan soms, door een van de pastoraal werkers of door parochianen die een persoonlijke band hebben gekregen met de vluchtelingen. De reiskosten worden dan altijd uit eigen zak betaald, de parochie levert in zulke gevallen geen financiële bijdrage.

Zo toog ik een tijdje geleden op verzoek naar een vluchtelingengezin dat in Zwolle terecht is gekomen. Ik dacht de gelegenheid te baat te kunnen nemen en voor het parochieblad een interview te kunnen houden over hoe het met hen gaat. Het werd een indringend gesprek over hun huidige leven in Nederland.

Het gezin bestaat uit vader en moeder en twee jonge kinderen. Om politieke redenen moesten ze uit Turkije vluchten. Sommige familieleden en vrienden zitten zonder proces in de gevangenis, andere hebben hun banen verloren en komen nergens meer aan het werk, hun situatie is precair. Angst en zorgen dus om de familie, in Zwolle. En schuldgevoelens, omdat ze zelf veilig zijn in Nederland. Het voelt alsof ze de achterblijvers in de steek hebben gelaten. Van haar ging afgelopen jaar de vader dood, van hem kort daarna de moeder. Ze konden niet naar de begrafenis. Dat hakt erin. Maar het echtpaar is positief ingesteld en wil er in het nieuwe vaderland iets van maken.

Door hard te leren hebben ze in snel tempo Nederlands geleerd. Zij was in Turkije verpleegkundige, hij computerprogrammeur. Goed opgeleid dus. Een goede basis om een baan te vinden. En dat is gelukt. Zelf gelovige moslims, zijn ze tolerant en respecteren andermans manier van leven en denken. Een goede uitgangspositie dus voor een 'ingeburgerd' leven in Nederland.

Maar het blijkt toch zwaar. Met haar Turkse opleiding als verpleegkundige mag zij in Nederland niet in haar oude beroep gaan werken. Dat begrijpt ze en accepteert ze ook. Ze is in een zorginstelling aan de slag gegaan als verzorgende. Ze hoopt via opleidingen later alsnog in de verpleging te kunnen gaan werken. Want daar lag in Turkije haar hart. Maar voor nu valt het niet mee: het steekt, iets niet te mogen doen terwijl je weet dat je het kunt. Haar handen jeuken als ze aan een bed staat, en het schrijnt dat ze ze niet uit de verpleegstermouwen mag steken. Het herinnert haar voortdurend aan Turkije. Onwillekeurig ga je dan het leven hier en daar met elkaar vergelijken. Wat je natuurlijk niet moet doen.

Ze merkt dat mensen haar anders bejegenen dan 'gewone Nederlanders', ze krijgt te maken met stille vijandigheid en soms met verbale agressie. Ze voelt zich soms anders behandeld: niks gelijke monniken, gelijke kappen. Voor een zware operatie moest ze met spoed in het ziekenhuis worden opgenomen. Weer thuis, moest zij, terwijl collega’s veel langer thuis mochten blijven, bijna meteen weer aan de slag. Als zoiets vaker gebeurt, ga je daarin een patroon herkennen, en ongewild ontstaat zo het gevoel dat er misbruik van je wordt gemaakt. Dat gevoel toe te geven voor jezelf, kost moeite, omdat je eigenlijk dankbaar wilt zijn dat je hier mag wonen. Zo wordt het je moeilijk gemaakt je thuis te gaan voelen. En ook als je met je verstand weet dat het niet jouw schuld is, je gaat toch denken dat het aan jou ligt en je niet genoeg je best doet. Je wordt onzeker, bang, je hebt de neiging in je schulp te kruipen.

Ervaart ze racisme ook bij cliënten? Nee, dat niet. Dat is iets wat ze van collega’s te verduren krijgt. Maar ze raakt wel geregeld van slag door het soms onbeschofte gedrag van cliënten. Dat kent ze niet uit haar eigen land, en dat had ze in Nederland niet verwacht. Zeker, de meeste mensen bij wie ze over de vloer komt, zijn aardig en dankbaar. Maar er zijn er genoeg bij wie dat niet zo is, en dat maakt dat ze steeds vaker met een wat bang gevoel van 'wat staat me nu weer te wachten' bij mensen aanbelt. Natuurlijk spreekt ze nog geen vloeiend Nederlands, en ze kent de gebruiken en regels in de Nederlandse zorg nog niet goed genoeg. Misverstanden liggen op de loer. Ook dat maakt het werk moeilijk. Het begint te dagen dat het nog vele jaren zal duren voordat ze 'Nederland' begrijpen. Op sommige momenten verliezen ze de moed. Zullen ze zich taal en cultuur wel ooit eigen maken, is hun bange vraag.

En dan de kinderen. Ja, die pikken de Nederlandse taal en cultuur snel op. Prima. Nederland is hun nieuwe land. Geen probleem dus. Of toch wel? Als hun dochtertje van zeven thuis komt met het verhaal dat de juffrouw op school uitvoerig in geuren en kleuren heeft verteld over jongetjes die zich meisje voelen, en andersom, en dat dat net zo gewoon is als jongetjes die zich jongen, en meisjes die zich meisje voelen, daar schrikken ze zich een hoedje van. Op die leeftijd! Moet dat nu? Kan dat niet op een later tijdstip? Heeft het gevolgen voor de ontwikkeling van het kind? Ze wisten wel dat er in Nederland anders over wordt gedacht, en dat is ook prima, maar nu bij je eigen kind, zo jong nog, dat maakt hen angstig. Ze zitten er wekenlang mee in hun maag. Wat moeten ze ermee? Het eerlijk ter sprake brengen op school, of het maar zo laten? Het andere kind zit op een katholieke school, in de buurt. Daar kregen de kinderen tekenles. En wat teken je op een katholieke school? Nou, blijkbaar Onze Lieve Heer. De kinderen moesten van de juf God tekenen. Dus kwam het meisje trots thuis met een tekening van God. Zoiets treft ook ruimdenkende islamitische ouders midden in het hart: God afbeelden, dat kan niet – in beide betekenissen van de uitdrukking. Wat doe je als ouder? Wat kun je doen? Krijgen ze dit soort problemen straks vaker voor hun kiezen? Moeilijke keuzes? Slikken of stikken?

Ik heb gezegd dat als een katholiek – ik ben er zelf een – God tekent, hij, als hij het resultaat voor ogen heeft, meteen zal zeggen dat dat God niet is – natuurlijk niet, zelfs een katholiek weet dat dat God niet is. Maar een stomme tekening.

Dat antwoord gaf wat lucht – lucht die ze nodig hebben. In Nederland, dacht ik op de terugweg in de trein. Is daar dan niet lucht genoeg voor iedereen?

Rob Pauls

Mia Verstegen

“Ergens, in een bepaalde activiteit of toestand, bevindt zich een volheid, een rijkdom, d.w.z., op die plaats (in die activiteit of toestand) is het leven voller, rijker, dieper, méér de moeite waard, bewonderenswaardiger, méér zoals het zou moeten zijn.” Deze zin van de Canadese theoloog Charles Taylor (hij noemt het de ervaring waaraan zijn geloof ontspringt) is als de rode draad in Mia’s verhaal. Ook zij is van kindsbeen af: een en al verwondering voor wat leeft, of tot leven wil komen in de ander, of het andere. We laten haar aan het woord, wij luisteren:

“Een week geleden, op Paasdag’ zo begint ze, ‘hadden wij bezoek van een moslima uit Indonesië; zij is daar als huisarts werkzaam en is naar Maastricht Universiteit gekomen om te leren van de praktijk in ons land. Zij kwam bij ons via onze dochter omdat zij als moslima meer wilde weten van christelijke paasgebruiken, als eieren zoeken, eieren tikken, etc. Wat mij juist zo boeide in haar was haar openheid naar ons, haar onbevangenheid, haar gretigheid om te weten. Ik was daar zo door geraakt, dat er jammer genoeg geen tijd meer overbleef om te vragen wat er in haar omging, wat haar bezielde, over haar cultuur, godsdienst, etc. Maar deze nieuwsgierigheid, deze verwondering, dit vermoeden dat er meer is, zit wel in mij.

Ik ben geboren in 1941 in Hellebroek bij Nuth, als oudste in een gezin van zes. Vader werkte aanvankelijk in de mijn, later bij DSM; in zijn vrije tijd speelde hij graag accordeon; zijn liefde voor dit prachtige instrument heb ik ook; ik speel nog altijd accordeon en volg vandaag nog les. Mijn vader is jong gestorven, nog geen vijftig jaar oud.

Ik heb dus als kind de oorlog meegemaakt; ofschoon onze ouders grote zorgen hadden in die jaren (twee kinderen zijn jong gestorven), hebben zij er alles aan gedaan om ons een mooie onbezorgde jeugd te bezorgen. Ik heb de lagere school gedaan in Nuth, de Mulo in Hoensbroek, en toen (dank zij de doortastendheid van mijn moeder, want het was in die tijd niet zo vanzelfsprekend als meisje) heb ik de opleiding tot kleuterleidster (KLOS) in Heerlen gedaan.

Mijn ouders brachten mij naar scouting toen ik 10 jaar was omdat zij vonden dat ik in Hellebroek ‘te weinig onder de kinderen kwam’. Ik leerde daar spelenderwijs normen en waarden voor het leven, hoe om te gaan met elkaar, hoe om te gaan met natuur, etc . ; ik heb alle fases doorlopen. Omdat ik had ontdekt hoe waardevol de scouting methode is voor de groei van kinderen naar volwassenheid ben ik mij gaan specialiseren in de opleiding van kaderleden en heb ik tot mijn 65ste met hart en ziel gewerkt in de kaderopleiding. Kinderen hadden bij uitstek mijn belangstelling: hun openbloeien vanuit hun droomwereld naar de echte wereld, hun ontdekken van alles, alles is immers nieuw voor hen.

In 1967 ben ik getrouwd met Gard. Ik was kleuterleidster en akela bij de welpen in Nuth: bij het trouwen waren veel kinderen in de kerk; daarna stonden ze in een grote erehaag buiten de kerk, een bijzondere verrassing, omdat die kinderen daar echt bij hoorden. Met Gard was er al gauw een klik, omdat we beiden oog hadden voor wat in mensen/kinderen omgaat en tot bloei wil komen; niet zozeer voor wat ze doen, maar hoe ze in het leven staan en relateren naar anderen en naar het andere. Beiden zijn we ook geboeid door andere culturen en andere godsdiensten. We zijn de gelukkige ouders van twee kinderen, en drie kleinkinderen. Bij mijn kinderen heb ik indertijd, puur uit nieuwsgierige interesse, hun groeiproces geobserveerd en tot in details opgeschreven in dagboeken; de zolder staat er vol van.

Met kerk of parochie heb ik een tijd lang niets gehad; wat daar gebeurde en verkondigd werd, deed mij niets. Ik vond de kerk wereldvreemd en star; ze stond niet open voor het werkelijke leven van mensen. Maar toen in de zestiger jaren na het Vaticaans Concilie vernieuwing in de lucht hing, heb ik wel de kans aangegrepen om de Pastorale School te volgen. Mijn blik werd verbreed in wat geloof, kerk en geloof konden betekenen. Toen mijn eigen kinderen opgroeiden, raakte ik via de voorbereiding voor de eerste communie betrokken bij kindernevendienst in de Annakerk. Samen met andere moeders vonden we dat de vieringen erg kind onvriendelijk waren en kregen de kans om te werken aan vernieuwing en aan het zelf laten ontdekken. Dat ging 25 jaar goed, tot er voor onze manier van werken geen ruimte meer was.

Maar geloof is mij dierbaar; dat ontspringt en leeft in mijzelf en is dus van mij. De Andreas biedt daartoe de ruimte; alles past daar in elkaar: de symboliek van het gebouw, de mensen die er samen komen en ‘nablijven’, die koffie zetten, die vrijwilligerswerk doen, de mensen die voorgaan, de inhoud. Ik voel mij daar als een vis in het water en kom altijd blij naar buiten.

Als je mij aanbiedt om enkele mensen uit te nodigen aan tafel, dan vraag ik Gard, mijn dochter en zoon en jou; omdat ik vermoed dat in dit gezelschap spontaan de prikkel zal ontstaan tot een open gesprek over wat ertoe doet.”

Met deze gedachte kwam dit boeiende gesprek tot een afronding; het is nog niet duidelijk aan wie het stokje doorgegeven wordt, maar er komt een verhaal, dat u tegemoet kunt zien de volgende maand.

Geert Bles

Ton Notermans

"Ik geloof niet zo in dogma’s en voorschriften in de kerk, wel in elkaar helpen onze wereld wat mooier te maken", zei Ton, toen we op 30 maart in de Andreas samenkwamen voor dit gesprek; dit wordt hopelijk duidelijk in zijn verhaal, ik luister:

"Ik ben geboren in Heerlen in 1956 als middelste in een gezin van negen, met nog vier broers en vier zussen. Mijn vader werkte bij het rekencentrum van de Staatsmijnen; hij was, zoals dat toen heette tot wiskundige opgeleid, nota bene door schaakmeester Max Euwe. Na mijn HEAO-opleiding in Sittard heb ik technische bedrijfskunde gedaan in Eindhoven, en een opleiding computerkunde. Mijn werkzaamheden lagen altijd op dat terrein, eerst bij Philips, vervolgens bij DSM en KPN, alles bij elkaar 35 jaar. Tussendoor heb ik nog privacyrecht gestudeerd. Hierdoor kon ik in 2018 overstappen naar een ICT-bedrijf in Geleen, waar ik tot vandaag werk met plezier.

Ik ben getrouwd met Mariëlle; samen zijn wij de gelukkige ouders van twee kinderen en grootouders van vijf kleinkinderen; we wonen in het prachtige heuvelland. Orgelmuziek is mijn hobby; op het prachtige kerkorgel in Wijlre heb ik mijzelf opgeleid onder leiding van Rob van Wilgenburg; ik ben dus autodidact en speel in verschillende kerken in de vieringen. Zo ben ik ook in de Andreas terechtgekomen.

Ik ben geboren in een katholiek gezin, maar mijn ouders gaven ons als kinderen alle ruimte om onze vleugels uit te slaan. Ook in geloofszaken waren zij ruim van opvatting; zij lieten ons vrij om onze eigen weg te zoeken. Toen bisschop Wiertz enkele jaren geleden gehoor gaf aan de oproep van de paus en in de parochies Franciscusgroepen oprichtte, ben ik daar lid van geworden. En ik moet zeggen dat dit voor mij de geëigende bedding is geworden om mijn geloof daadwerkelijk gestalte te geven, want geloven betekent voor mij: werken aan een mooiere samenleving door dienstbaar te zijn aan mensen die hulp nodig hebben. Iedere mens is van nature goed, daar gaan we van uit, maar als er problemen zijn van wat voor aard ook, dan proberen wij in contact te komen en te helpen, zo mogelijk zelf of anders door met hem/haar de juiste persoon of instantie te zoeken. We proberen dit heel zorgvuldig te doen, met respect voor de betreffende persoon, door onszelf niet bevoogdend maar kwetsbaar en op gelijk niveau op te stellen; het is een gulden regel de ander in zijn/haar waarde te laten, de tijd te nemen en goed te luisteren; de mens centraal stellen staat voorop. Het doet ons dan ook goed te zien dat iemand die hulp nodig heeft zich veilig voelt om een van ons aan te spreken en erom te vragen.

Als organist ben ik enkele jaren geleden bij de Andreas gekomen; ik kom hier graag, omdat ik de vieringen als heel puur beleef met variaties in voorgangers en doorgaans een goede overweging, die de gemeenschap als geheel uitnodigt tot omzien naar elkaar en naar mensen in de samenleving die hulp behoeven. Het blijkt meer iets van de hele gemeenschap te zijn; de oprechtheid gebiedt mij te zeggen, dat wat wij als Franciscusgroep doen in het heuvelland toch wat losser van de gemeenschap staat, niet alleen gevoelsmatig maar ook letterlijk, want de groep vergadert in het parochiehuis, een aantal straten van de kerk verwijderd. Corona heeft de activiteiten op een wat lager pitje gezet, maar dit gaat weer goed komen."

Hier eindigde, ietwat gedwongen door de klok, het interessante gesprek met Ton; omdat hij echter te sporadisch komt spelen om de mensen in de Andreas goed te kennen, wist hij niet zomaar iemand aan te wijzen aan wie hij het stokje zou kunnen doorgeven; maar in het volgende parochieblad zult u heus wel het verhaal van iemand anders kunnen lezen.

Geert Bles

Wil Pécasse

"Je waarde als mens zit in wat je betekent voor anderen." Dit is Wils levensdevies, dat hij in zijn leven – zoekend en tastend – heeft proberen waar te maken. Hij vertelt wat hij voor iemand is, en ik luister geboeid:

"Ja, proberen, want ik ben in wezen een zoekend mens, zoekend naar inzicht op vele terreinen; als ik meen het gevonden te hebben, dan zijn er altijd wel weer nieuwe vragen. Een ander mag het vreemd vinden, maar ik voel mij daar goed bij; in ieder geval niet ongelukkig; het hoort bij mij, want voor mij is zoeken belangrijker dan vinden, proberen belangrijker dan slagen, denken belangrijker dan weten.

Ik ben geboren in Maastricht in 1933, in een gezin van vijf jongens. Voor mijn ouders koester ik warme gevoelens; ze hebben me – gezien de beperkte mogelijkheden van hun tijd – veel gegeven. Er werd in ons gezin meer waarde gehecht aan investeren in verstand dan in gevoel; daar hoorde studeren voor je toekomst bij.

Na mijn lager onderwijs en gymnasium heb ik filosofie gestudeerd bij de Franciscanen, daarna journalistiek in Nijmegen. In 1964 ben ik getrouwd met José; ik noem haar 'het beste dat mij is overkomen': haar positieve levensinstelling, haar liefde, haar inzet. Ik ben dankbaar dat ons huwelijk zo lang heeft mogen duren. Wij zijn de gelukkige ouders van drie kinderen. Met hen en onze kleinkinderen hebben wij een goede band, al hebben zij het niet gemakkelijk gehad, want ik wilde ze vanwege mijn rationele instelling te uitdrukkelijk 'opvoeden'.

Ik ben begonnen als journalist bij de regionale dagbladen; maar vanaf 1962 tot aan mijn pensioen in 1992 ben ik actief geweest in de 'public relations' bij DSM; daarna heb ik in mijn vrije tijd enkele bestuurs- en advies functies gehad, o.a. bij LIOF en bij de Stichting Midden Onder U.

Wat is mijn beeld van God als Schepper? Alles wat bestaat is niet toe te schrijven aan toeval, meen ik, maar aan een 'Alles Dragende Werkelijkheid', die ik God noem en die – hoe dan ook – te combineren moet zijn met de evolutietheorie van Darwin. Ik zie God niet als persoon, want dan haal ik hem naar beneden, naar de beperkte menselijke maat. Als mens heb ik iets van het overstijgende goddelijke in mij; ik ben immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis; maar hoe het eeuwige kan samengaan met materie, blijft voor mij een open vraag, waar ik geen antwoord op vind.

Jezus van Nazareth heeft echt bestaan in de geschiedenis; het weinige dat ik van God weet heb ik van hem. Ik vind hem een fascinerend figuur met een vooruitstrevende en nog steeds inspirerende visie op mens en samenleving. Maar het kerkelijke instituut, dat met onfeilbaar gezag, strakke kerkelijke leer en dogma’s tussen Jezus van Nazareth en mij in staat, vind ik – hoewel ik daarmee wel ben opgevoed – moeilijk te verteren. Ben ik wat dat betreft niet in gezelschap van Franciscus van Assisi, die waarachtigheid, directheid, soberheid en bekommernis met zwakken uitstraalde? Ja, met een kerk die zich afkeert van pompeus gedrag en zich toelegt op verstaanbare taal, op eenvoudige liturgie en op diaconie, daar kan ik wat mee; wellicht dat die kerk van onderop naar boven moet groeien. Het Oude Testament biedt mij – buiten Psalmen en Spreuken – niet veel. Het Nieuwe Testament, dat de bron van het christendom is, is een aaneenschakeling van verhalen en gelijkenissen. Als de officiële kerk deze verhalen over hemel, hel, verlossing, plaatsvervangend lijden, lijfelijke verrijzenis, etc. letterlijk neemt en verkondigt, kan ik ze niet rijmen met mijn godsbegrip. Ik blijf een rationeel mens, een zoeker, wil alles beredeneren, bevragen, en vraag me daarom af: wat is geloven eigenlijk? hoe doe je dat met een portie ratio onder je schedel?

Ondanks alles, ondanks vele vragen, die altijd in mijn hoofd spelen, ga ik graag naar de kerk en neem ik graag deel aan activiteiten. Een parochiegemeenschap als sociaal gebeuren spreekt mij aan; kerkdiensten geven mij aanleiding om na te denken en mijn eigen interpretaties te vormen, maar mensen en woorden moeten wel waarachtig zijn en wars van hoogdravendheid. De parochiegemeenschap is een van de hotspots waar ik mijn motto inhoud kan geven: dat je waarde als mens zit in wat je betekent voor de anderen, al moet ik onmiddellijk toegeven dat ik op dat punt theoretisch beter ben dan in de praktijk."

Hiermee eindigden wij ons gesprek. Wil geeft het stokje door aan een van onze organisten, Ton Notermans. Dat verhaal kunnen we tegemoet zien in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Aris Joosten

Hij staat praktisch elke zondagmorgen in de gang met een boekje in de hand om de kerkgangers te begroeten; wij zijn vertrouwd met zijn stem en zijn verwelkomende glimlach. Maar wie is hij? Toen ik hem dat vroeg op 24 januari bij hem thuis, antwoordde hij zonder nadenken: "Een man van weinig woorden, maar eerlijk en rechtuit, je moet mij niet proberen voor de gek te houden". Hoe waar dit is, weten zij die hem kennen; het zal ook blijken in het vervolg van het gesprek. Hij gaat verder en ik luister:

"Ik ben een Heerlerbaner, geboren in 1948, de oudste uit een gezin van vijf, na mij nog twee zussen en twee broers, van wie de jongste is gestorven. Wij waren hecht als gezin; mijn moeder was de spil. Mijn vader was mijnwerker bij de Oranje Nassau; ook ik heb er ondergronds gewerkt tot 1974. Na de lagere school van 1954 tot 1962, volgde ik de Mijnschool tot 1965 en behaalde in 1970 het houwersdiploma. Toen de mijnen dichtgingen in 1974, ben ik tot aan mijn pensioen magazijnbediende geweest bij Ornatex.

In 1978 kruiste Leida Geurts mijn levenspad en zijn wij getrouwd; zij was lichamelijk gehandicapt, dat wel, maar ondanks deze beperking erg actief; voor mij was ze het mooiste geschenk en het grootste geluk dat mij in mijn leven ooit ten deel is gevallen. Dat zij katholiek was en ik van protestantse huize was totaal geen punt. Zij was een betrokken warme en lieve vrouw, en wij werden de gelukkige ouders van een kind, Sven. Intussen ben ik ook de trotse opa van een kleinkind. Ook naar buiten was Leida actief; ze was medeoprichter in 1990 van GIPS (Gehandicapten Informatie Project Scholen), een project dat zich richt op basisscholen en tot doel heeft de integratie van mensen met een handicap in de samenleving. Te vroeg – in 2001 – is zij mij ontvallen na een lang ziekteproces, maar nog elke dag is zij volop in mijn gedachten.

Het is door dokter Ballieux dat wij tijdens haar ziekte en naderende dood in contact kwamen met de Andreasparochie. Dat contact is van toen af heel hecht geworden; al gauw werd ik door Piet Trepels gevraagd om collectant te worden en de mensen te verwelkomen in de kerk; en dat doe ik nog altijd met veel plezier. Ik ervaar de Andreas als een warme betrokken gemeenschap, waarin ik mij vanaf het eerste moment thuis voel, waar iedereen gelijk is en wordt gezien en behandeld als mens; je mag zijn wie je bent, hoeft niet perfect te zijn.

Wie ben ik? Een man van weinig woorden, maar eerlijk, recht toe recht aan, je kunt op mij rekenen; het behulpzame en sociale heb ik waarschijnlijk als koempel ondergronds geleerd, maar ook en vooral van mijn moeder; zij stond klaar voor iedereen en maakte geen onderscheid. Ik zoek ook graag contact met mensen; de coronatijd ben ik daarom onderhand wel een beetje moe. Maar ook Leida was iemand die mij heeft laten zien hoe je in het leven moet staan; haar handicap weerhield haar er niet van om er altijd te zijn voor mensen, met name vooral voor kwetsbare mensen.

Als ik vandaag drie mensen mag uitnodigen voor een etentje, hou ik het dichtbij in de familie: mijn zoon Sven en zijn vrouw Karen, en mijn broer Rob. Omdat ik er met deze drie van verzekerd ben dat het een gezellig samenzijn zal zijn, maar ook dat we een gesprek zullen hebben dat hout snijdt.

Aris is – zoals hij zegt – niet lang van stof; daarom eindigen we hier het gesprek. Aan wie het stokje doorgegeven wordt is op dit moment nog niet duidelijk; we laten ons verrassen; u kunt dat tegemoet zien in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Marlou van Leeuwen

Het gesprek vindt plaats bij haar thuis op maandag 27 december om 14.00 uur; op een gegeven ogenblik vallen de woorden van bisschop Harrie Smeets: "waarom moest ik die tumor krijgen?" en "waarom niet?" Marlou is kort geleden getroffen door de plotselinge dood van haar maatje Harrie: "waarom ik?", zegt ook zij, "waarom niet?" De pijn en het verdriet zijn voelbaar, als ze haar verhaal doet:

"Mijn naam is Marlou Janssen, en ik ben geboren in 1946 in Heerlen in de Schinkelstraat, die nu Honigmanstraat heet. Mijn vader had een kapperszaak; het was niet echt zijn ding want hij had graag doorgeleerd, maar er viel niets te kiezen; zo ging dat in die tijd, de zaak moest doorgaan. Mijn moeder, dochter van een deurwaarder, was coupeuse, en woonde naast de kapperszaak. Ik was de tweede uit een gezin van drie; de oudste is kort na de geboorte gestorven en heb ik niet gekend. In 1950 zijn we verhuisd naar de Molenberg; ik ging naar de lagere school bij de nonnen, daarna drie jaar naar de mulo, en toen naar de KLOS om kleuterleidster worden; maar deze opleiding heb ik niet afgemaakt. Ik ben in 1964 in Aken begonnen als kleuterleidster, 'Kinderhelferin'; in 1972 ben ik getrouwd met Harry van Leeuwen en zijn we de gelukkige ouders geworden van twee kinderen, René en Hugo; onze oudste, geboren in 1973 nam ik als baby mee naar mijn werk; omwille van de kinderen ben ik in 1974 gestopt met mijn werk. Mijn man was de tweede uit een gezin van negen, rasechte Heerlerbaners; hij was timmerman in het aannemersbedrijf van zijn vader. Maar hij had een probleem; hij was van kinds af aan totaal doof aan een kant zonder dat dit opgemerkt werd; het gevolg was dat hem veel ontging en hij om die reden voor dom werd aangezien: 'Och dat snap jij toch niet!' Dit heeft hem heel zijn leven parten gespeeld.

De beginjaren van ons huwelijk vielen samen met het sluiten van de mijnen en het ontstaan van een heel nieuwe wijk voor de huisvesting van mensen van het ABP, CBS en andere bedrijven; er moest gebouwd worden, huizen, school, kerk, etc. Zodoende raakten we vanaf het eerste moment nauw betrokken bij de Andreasparochie. Van alles was er altijd te klussen, rond het gebouw, in de tuin, maar ook in de kerk, kerststal opzetten, versieren, grote onderhoudsbeurt, schoonmaken, schilderwerk, het contact met bedrijven, etc.; op Harry kon altijd een beroep gedaan worden. Beiden hebben we ook vele jaren in het kerkbestuur gezeten; we kenden het gebouw van binnen en van buiten, voelden zorg en verantwoordelijkheid. Misschien was dat ook wel de valkuil, toen op een gegeven ogenblik, met het oog op de kerk van de toekomst, het begrip gedeelde verantwoordelijkheid zijn intrede deed; iedereen, ook wij, moesten dit nog leren, het was nieuw, er moest geoefend worden, fouten mogen er dan gemaakt worden en werden er ook gemaakt; er ontstonden spanningen, er werd gefluisterd, gezwegen. Wij zijn daardoor vervreemd geraakt van de kerk die ons dierbaar was; vooral Harrie, die zelf heel direct was en recht-toe-recht-aan, had daar moeite mee, en heeft daar veel verdriet van gehad. Het voelt goed om dit nu, zo kort na zijn dood, eerlijk uit te mogen spreken.

Ik ben in de Pancratius gedoopt, we zijn er getrouwd, en kerkten er de laatste jaren weer; toch heeft de Andreas iets dat erg aanspreekt, de hoge prioriteit van diaconie en de levendige sociale betrokkenheid, er is altijd bedrijvigheid; ik was daar graag bij: Nederlandse taalles aan vluchtelingenvrouwen van het azc, koken in het hospice of voor verslaafden, vrijwilliger in Luciushof en nu op de zorgboerderij Corisberg; wij waren daarom ook steeds heel bewust present bij de bijeenkomsten van Buurtstichting Heerlerbaan (SBOH).

Ik heb natuurlijk inspirerende mensen, die veel invloed hebben gehad op mijn leven, maar iemand springt er uit; dat is Maarten Luther King, die ook een gedenksteen heeft in het pad rond de Andreaskerk. Als ik zomaar drie mensen mag uitnodigen aan tafel, dan zou ik Harrie Brouwers, Arend van der Heijden van Caritas045 en jou daarvoor willen vragen; jullie hebben alle drie iets van wat in mijn ogen de kerk van morgen moet zijn."

Hiermede eindigde dit eerlijke open gesprek met Marlou van Leeuwen voor ons parochieblad; het is nog niet duidelijk wie het stokje van haar gaat overnemen.

Geert Bles

Mariet Raumanns

"Kijk naar de mens die hulp nodig heeft en geef dan die hulp"; deze woorden klonken op 27 november in het interview met Mariet; ze tekenen haar leven, zo zal blijken uit haar verhaal.

"Ik ben in 1943 geboren in Brabant, in het dorp Standdaarbuiten bij Oudenbosch, als derde in een gezin van 13, zeven meisjes en zes jongens. Wij vormden een hecht gezin, dat vooral te danken is aan 'ons moeder', die 96 jaar geworden is. Alle dertien zijn nog in leven; mijn zussen zijn allemaal werkzaam geweest in de zorg, verpleging of het onderwijs; mijn broer Bert is missionaris van Mill Hill en nog steeds werkzaam in Kenya.

Mijn vader is heel jong – pas 48 jaar – gestorven; hij was hoofd van de school. Het dorp Standdaarbuiten had een aparte school voor jongens en meisjes, een eigen burgemeester en een eigen kerk; in de kerk was het linker gedeelte van het schip voor de vrouwen, het rechtse voor de mannen. De notabelen van het dorp waren de burgemeester, de pastoor en het hoofd van de school; wat zij beslisten, gebeurde; het waren 'Andere Tijden!'

Na de lagere school en de mulo (ik was 17 jaar) ben ik naar Heerlen gegaan naar de Vroedvrouwenschool; ik ben echter pas een jaar later kunnen beginnen met de opleiding want je moest 18 zijn; in 1966 heb ik mijn diploma gehaald. En vanaf die dag ben ik werkzaam geweest als vroedvrouw, wel met een onderbreking van een paar jaar. Ik ben namelijk in 1967 getrouwd met Jacques; en al gauw meldde zich de eerste van onze twee kinderen; ik wilde er voor hen zijn, maar deed intussen toch vrijwilligerswerk, zoals kindercrèche en voorleesmoeder op school. In 1975 heb ik de draad weer opgepakt op de Vroedvrouwenschool, vanaf dat moment als docente, en ik ben dat tot aan mijn pensioen blijven doen. Ik had Jacques al in 1963 leren kennen met Carnaval; hij was geboren en getogen Heerlerbaner, actief in het verenigingsleven, vaak als voorzitter; mijn moeder heeft wel aan mij getrokken om na mijn diploma weer terug te keren naar Brabant, maar ik wilde niet; het was goed hier, wij waren gelukkig met de twee kinderen en inmiddels drie kleinkinderen.

Toen mijn vader in 1958 stierf, heb ik dat als heel onrechtvaardig ervaren; hij was nog zo jong, en de jongste in het gezin was pas één jaar; dat was anders dan toen Jacques stierf, twee jaar geleden; hij was al jaren lang ernstig ziek en afhankelijk; hij en ook wij voelden zijn dood als verlossing uit dat lijden. Ja, wat is dood? Voor mij is het wazig, een groot vraagteken; toch is hij er als zielsverwant: zoals hij dacht en in het leven stond, blijft hij aanwezig in mijn leven.

Ik woon hier al 50 jaar; Heerlerbaan was een hechte gemeenschap, en is het nog wel, tenminste de oude kern; in de laatste jaren zijn er veel mensen van buiten gekomen die niet echt meedoen, maar dat lijkt de hele tendens in de maatschappij: veel op zichzelf gericht, weinig op de gemeenschap.

Maar in de Andreasparochie ervaar ik wel de onderlinge binding, zorg en betrokkenheid; dat is misschien wel wat volgens mij kerk toch moet zijn: om je heen kijken naar mensen die hulp nodig hebben en het ook geven. Dat is wat voor mij geloof betekent: niet zweven maar met twee benen op de grond blijven staan en er zijn voor de medemens, daadwerkelijk geloof dus…

Als je me de gelegenheid zou geven om met drie mensen uit eten te gaan, zou ik dat willen doen met mijn vader; ik zou hem beter willen leren kennen omdat ik weet dat hij zich op school erg bekommerde om kwetsbare kinderen; ik was pas veertien toen hij stierf. Dan zou ik ook Ron Meyer erbij vragen, de voorzitter van de SP in Heerlen, omdat hij zich inzet voor schoonmakers en alle ondergewaardeerde werkers. En verder als derde de PvdA-leidster Lilianne Ploumen, omdat zij durft op te komen voor rechten van vrouwen wereldwijd. Ik zou willen weten wat deze drie zo motiveert tot hun inzet en hoe ze het volhouden. In het Limburgs Dagblad van vandaag staat een lang artikel over Evelyn Ankumah uit Ghana, die woont in Maastricht, ook zo’n prachtige bevlogen vrouw, die vecht tegen racisme. Waar halen die mensen toch de moed en het doorzettingsvermogen vandaan?“

Met deze vraag gingen wij het interessante gesprek eindigen. Het stokje wordt doorgegeven aan Marlou van Leeuwen; haar verhaal kunt u lezen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Nelly van Ooijen

Op zaterdag 30 oktober was zij bij mij thuis. Toen ik haar aan het slot van haar verhaal vroeg met wie zij graag aan tafel zou gaan, hoefde ze niet na te denken; spontaan antwoordde ze: "met de kinderen van Ruinerwold". Omdat zorg voor kinderen haar leven kleurt, open ik ermee. Zij vertelt en ik luister.

"Ik ben geboren in 1945 in Katwoude, een dorpje in de buurt van Monnikendam in een gezin van acht kinderen. Het kleine boerderijtje bood eigenlijk weinig perspectief; daarom verhuisden mijn ouders met het hele gezin 11 jaar later naar Amsterdam. Mijn vader ging er werken in de tuinbouw; tegelijkertijd benutte hij alle kansen om zich bij te scholen in het vak; dat bleek een goede keuze; hij was geen man van veel woorden maar werkte met plezier als tuinier tot het einde van zijn leven. Omdat ik de oudste van de meisjes was in het gezin, werd ik al heel jong ingeschakeld in de zorg voor de jongere kinderen; met als gevolg dat er weinig ruimte overbleef om mijzelf te ontwikkelen.

Toen ik 18 was ging ik groepswerk doen in het kindertehuis Heideheuvel voor astmakinderen in Hilversum, vier jaar lang; tegelijkertijd studeerde ik aan de Sociale Academie in Amsterdam, waar ik in 1967 mijn diploma kinderbescherming heb gehaald. Kort daarna, in 1968, kreeg ik de kans om te gaan werken in een kindertehuis in Nijmegen in de Annastraat. Ik bloeide helemaal open; werken voor en met kwetsbare kinderen was mijn lust en mijn leven; maar dat was het niet alleen: in hetzelfde kindertehuis werkte ook een zekere Huub uit Heerlen; en daar is de vonk overgesprongen. In 1970 zijn we getrouwd in Amsterdam in een oecumenische viering met een dominee en een pastoor samen; ik ben namelijk van gereformeerde huize; het was een prachtig gebeuren; een bus vol jonge mensen uit het zuiden een dag naar Amsterdam. Ik werd vanaf het eerste moment warm onthaald in de familie Van Ooijen, vooral mijn schoonmoeder was een geweldige vrouw.

Huub kreeg werk in het kindertehuis Sterrehuis in Heerlen, maar werd in 1972 aangezocht als een van de eerste medewerkers in het nieuwe Welterhof. Ons huwelijk werd gezegend met twee kinderen, Ellen en Mirjam. Zo gauw de gezinssituatie het toeliet meldde ik mij bij de peuterspeelzaal in Heerlerbaan als een van de vrijwilligers. Daar heb ik altijd met heel veel plezier gewerkt en nieuwe ideeën werkelijkheid kunnen maken; ik ben er twintig jaar leidster geweest; het was mij op het lijf geschreven.

De Andreaskerk, die toen in opbouw was, ben ik vanzelf ingerold via de kinderen op school en het samenwerken met de zusters Karmelietessen bij het organiseren van allerlei activiteiten. De kerk betekent veel voor mij; ik heb er veel troost en warm medeleven ondervonden na de dood van Huub. Ik geniet van de zondagsvieringen, die altijd goed verzorgd zijn en inhoudelijk sterk; het gevoel van saamhorigheid en samen mogen werken aan de kerk van de toekomst is groot; iedereen is welkom en wordt gewaardeerd voor wat hij/zij kan en doet; en in ons parochiehuis is ook continu bedrijvigheid, gericht op de wereld daarbuiten. Dat is wat geloof voor mij betekent: Oog hebben voor die wereld, en voor mensen in nood, en aangesproken willen worden op je verantwoordelijkheid. Zo ben ik eigenlijk van lieverlee bij de gastvrouwen terecht gekomen, waar ik nu de leidster van mag zijn; ik zorg ook voor de nodige boodschappen, heb mijn plek in de Wereldwinkel en doe mee in de Solidariteitsgroep; het komt op je pad en je gaat aan de slag; ik voel me daar heel gelukkig bij. Hier op aarde moet immers de hemel gemaakt worden.

Ik heb met geweldig veel aandacht het wel en wee van de kinderen van Ruinerwold gevolgd vanaf het moment dat ze ontdekt werden; ik was geraakt door de zorg en liefde die de oudsten aan de dag legden voor de jongste kinderen van het gezin. Wat zou ik graag met hen aan tafel zitten en zien hoe fijn zij terecht gekomen zijn na hun traumatische jeugdervaring."

Tot zover het verhaal van Nelly; ze moest wat schroom overwinnen, maar heeft het toch gedaan; anderen zullen het waarderen. Het stokje zal ze doorgeven maar het is nog niet duidelijk aan wie; dat verhaal kunnen we tegemoet zien in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Willy Penders-Hermans

Wie schetst mijn verbazing, toen de TomTom voor dit gesprek mij leidde naar Voerendaal, maar toen Willy van wal stak, werd het gaandeweg duidelijker. Zij vertelt heel enthousiast, ik luister:

"Ik ben geboren in 1931 in Heerlerbaan in een gezin van drie meiden; op mijn 25ste ben ik getrouwd met Frans Penders en verhuisd naar Voerendaal, maar ging steevast op en neer om mijn ouders te verzorgen; dat heb ik gedaan tot aan hun dood; mijn moeder is gestorven in 1972, mijn vader in 1982. Mijn twee zussen zijn in Heerlerbaan blijven wonen. Ik was heel gelukkig in ons huwelijk, maar het is jammer genoeg zonder kinderen gebleven, wat ik altijd als een heel groot gemis heb gevoeld.

De kerk betekent veel voor mij; ik heb in mijn lange leven veel zien veranderen in de kerk; ik ken mensen van mijn leeftijd die er somber over denken, maar ik heb daar geen moeite mee. De kerk hoort toch ook bij de tijd te zijn; wij zijn wat dat betreft gezegend dat we een pastoor hebben die dat uitstraalt en ons daarin voorgaat; ik heb de mooiste herinnering aan zijn bijbelcursussen waaraan ik zeven jaar lang heb deelgenomen; de vaak moeilijke bijbelverhalen werden door hem heel inzichtelijk gemaakt en toegepast op het leven van vandaag. Wat ik in de Andreaskerk erg mooi vond, is dat de priester na de viering in de gang stond om alle mensen een hand te geven en een heel kort praatje te maken.

Het geloof geeft richting en houvast aan mijn leven; dit heb ik van mijn ouders meegekregen; ook de ouders van mijn man Frans waren diep gelovig." (N.B.: tijdens dit gesprek had ik constant zicht op twee portretten aan de muur, van ouders en schoonouders van Willy; dit geeft aan dat zij veel voor haar hebben betekend. G.B.)

"Mijn man", zo gaat Willy verder, "had drie priesterbroers, een bij de Heilige Harten van de Cauberg, en twee bij bisdom Roermond, van wie er een is gestorven in concentratiekamp Bergen Belsen en de ander vorig jaar is overleden. Ook mijn man is overleden, ongeveer drie jaar geleden; het is een hele opgave om, na zovele jaren gelukkig samen te zijn geweest, nu zonder hem verder te moeten.

Als ik zeg 'het geloof geeft mij richting en houvast', dan denk ik aan al die lieve mensen, die mij zijn voorgegaan; ik hoop toch ooit met hen verenigd te worden; er moet toch een hiernamaals zijn; er moet toch een lieve God zijn. Dan denk ik ook aan mijn leven hier op aarde; ik heb dat altijd goed proberen te doen; goed te zijn voor anderen; dan mag ik toch vertrouwen dat het goed komt. Ik heb zelf geen kinderen gehad, maar ben altijd een moeder geweest voor een jong gezin uit België dat naast ons kwam wonen in de zestiger jaren. De vader liet hen echter in de steek toen de twee kinderen, Bregje en Bram, nog klein waren; ook met hen had ik een bijzondere band; zij zijn mijn kinderen geworden. Kinderen boeien mij, zij zijn puur, spontaan en onbevangen; iets waar volwassen mensen alleen maar naar kunnen hunkeren. Niet voor niets zei Jezus: 'Als je niet wordt als deze kleinen, kun je het koninkrijk Gods niet binnengaan.' Zó willen worden en zó in het leven willen staan, zou ook dat niet iets met geloven te maken hebben?

Ik ben niet jong meer; het grootste deel van mijn leven is voorbij; ik heb verdriet gekend maar ook geluk en vreugde; voor de dood ben ik echter niet bang; het liefst zou ik zomaar in willen slapen; het was goed hier, het zal goed zijn hierna.

Als u mij de gelegenheid schenkt om drie mensen mee uit eten te nemen, die mij dierbaar zijn en die elkaar begrijpen om wat ze meegemaakt hebben, dan kan ik ze zo noemen: een vriendin die er dag en nacht voor me is, in goede of slechte tijden. Vervolgens de buurvrouw uit België, de moeder van Bregje en Bram, die naast ons kwam wonen en zo jong alleen kwam te staan met haar kinderen; zij werd voor mij als een zus. Ten derde een vriendin die moeder is van een zwaar gehandicapte zoon, die in Op de Bies woont. Met deze drie kan ik praten, niet alleen maar over ditjes en datjes, maar over wat ertoe doet in het leven en ons bezig houdt."

Dit was het moment om Willy te danken voor haar openhartig en mooi levensverhaal, en het gesprek tot een afronding te brengen.

Geert Bles

Ligia Leijenhorst

'Eenheid in verscheidenheid'; deze woorden klonken in het gesprek, dat ik met Ligia had op 26 augustus bij haar thuis op de Vullingsweg. "Het werd ons van kindsbeen af met de paplepel ingegeven", zegt ze; het was de rode draad in haar verhaal.

"Ik ben geboren in Curaçao in 1937, in een gezin van zes, drie jongens en drie meisjes. Ik ben opgegroeid in de sfeer van oecumene; het voelt daarom goed nu te leven dichtbij de Andreas, die steeds verbinding en samenwerking zoekt met de protestantse kerk. Mijn ouders waren hun tijd ver vooruit; thuis hoorden we tot de Nederlandse Hervormde Kerk, lazen de Bijbel en zongen psalmen; maar op school waren we katholiek, de jongens bij de Fraters van Tilburg, de meisjes bij de Franciscanessen van Rozendaal; er was toen nog geen protestants onderwijs op Curaçao. De samenleving en het onderwijs waren multicultureel: katholieken, protestanten, hindoes, moslims, etc.; zodoende leerden wij spelenderwijs en ongedwongen respectvol omgaan met elkaars geloof en culturele achtergrond.

Na mijn middelbare school in de vijftiger jaren vertrok ik naar Nederland voor de studie Bevoegde Onderwijsopleiding in Nijmegen; het afscheid van het geborgen gezinsleven op Curaçao viel me zwaar. In Nijmegen leerde ik mijn man kennen en zijn we verloofd; toen we afgestudeerd waren, scheidden onze wegen weer voor enige tijd: hij moest in militaire dienst in Nederland, dat toen nog verplicht was; ik keerde terug naar Curaçao, waar ik twee jaar als onderwijzeres heb gewerkt. In 1960 zijn we met de handschoen getrouwd; mijn ouders en familie in Curaçao konden zodoende getuige zijn van ons huwelijk. Daarna ben ik naar Nederland gegaan, waar we kerkelijk getrouwd zijn in Woerden in het bijzijn van de ouders en familie van mijn man. In de zestiger jaren werkten wij beiden onafhankelijk van elkaar in protestants christelijke scholen in Woerden, Moordrecht en Gouda. We waren allebei ook erg betrokken bij het kerkelijke leven in allerlei functies. Tussendoor heb ik het protestantse gedeelte van de studie theologie afgerond; die studie heb ik gedaan vanwege mijn interesse voor mensen van ander geloof en culturele achtergrond. In die tijd is onze oudste geboren; met haar zijn wij teruggegaan (uitgezonden) naar Curaçao en hebben er gewerkt in het protestants christelijk onderwijs. Na 13 jaar hebben we ons toen toch definitief in Nederland gevestigd in Heerlen; de warmte en het bourgondische leven van het zuiden trok ons aan; er waren echter ook raakvlakken met het Caribische; zowel hier in de mijnstreek als op de Antillen waren de hoge baantjes voor buitenlanders. Maar terwijl er op Curaçao juist zo’n warme en ongedwongen relatie bestond tussen allerlei geloven, voelden wij in Limburg nog veel spanning tussen katholieken en protestanten; op dat terrein meenden wij vanuit onze achtergrond en ervaringen ons steentje te kunnen bijdragen.

Ik heb op de HTP theologie en maatschappijleer gestudeerd om mij te specialiseren in onderwijs en pastoraat; tot aan mijn pensioen heb ik les gegeven aan de protestants christelijke school. Als ouderling van de Protestantse Kerk heb ik in de tachtiger en negentiger jaren fijn samengewerkt in de oecumene met de Andreasparochie. Ik herinner mij vooral ons project in het kader van naar-elkaar-omzien voor/met vrouwen uit het azc: gesprekken, taal, brieven schrijven, dansen, drama, etc.; het was heerlijk samenwerken met Marlou van Leeuwen, die dan zorg droeg voor de opvang van kinderen.

Mijn man werd in 2003 ziek; ik heb toen alle bezigheden moeten stoppen om hem thuis te verzorgen in zijn laatste levensfase. De uitvaart in De Ark was een oecumenisch gebeuren; ons hele leven en werken waren oecumenisch geweest; het afscheid hoorde het volgens ons ook te zijn; het was in ieder geval zijn uitdrukkelijke wens. Ik heb zijn heengaan zwaar gevonden en ben echt een periode opstandig geweest; we hadden gehoopt tot in lengte van jaren samen te zijn, maar de cirkel werd zomaar doorbroken in dat jaar, veel te vroeg. Wij hielden van stil samen zijn, maar ik moest de stilte opnieuw uitvinden toen ik alleen kwam te staan.

Een mens speelt verschillende rollen in zijn/haar leven: vrouw, echtgenote, moeder, lerares, functies in kerk, toneel, etc.; je hebt altijd bepaalde beslissingen te nemen; dat gebeurt steeds vanuit één vertrekpunt; voor mij was dat liefde die verbindt. Ik heb dat altijd proberen te doen, ik kan dat ook nu nog doen, nu ik op leeftijd ben, door mijn contacten en gesprekken. Een heel kleine psalm is mij dierbaar en herhaal ik vaak: God, mijn hart verheft zich niet, mijn ogen kijken niet verwaand. Ik begeef mij niet in wat te groot is, hoger dan ik reiken kan. Neen, mijn ziel is tot rust en stilte gekomen. Zoals een kind bij zijn moeder geborgen is, zo voel ik mijn ziel."

Met deze mooie gedachte liep het gesprek met Ligia ten einde. Het is voor mij een verrassing geweest, dat iemand uit de PKN-kerk werd gevraagd het stokje over te nemen; maar het was tekenend voor de Andreas dat de vraag gesteld werd, zonder blikken of blozen. Het was fijn om te doen.

Geert Bles

Monique Sonnenschein

Op 1 juli ontmoet ik haar in de huiskamer van de parochie. Haar vader zei vaak "Onze Lieve Heer is heel barmhartig"; deze gedachte speelt ook vaak in haar hoofd omdat het veel voor haar betekent; het houdt haar op de been, zegt ze. Het is de gouden draad in haar verhaal; ik luister naar haar:

"Ik heet niet alleen Sonnenschein, maar wil het ook zijn; Ik probeer altijd de zonnige kant te zien en het ook uit te stralen. Mijn ouders hebben altijd in Heerlen gewoond; zij zijn in 1955 getrouwd; ik ben in 1956 geboren. Ik heb nog een jongere broer, Maurice; hij is musicus en woont in Amsterdam. Mijn vader is in 1973 gestorven; heel plotseling en erg jong, 44 jaar oud. Dit heeft een grote impact gehad op mijn leven; ik hield erg veel van hem, ik was pas 17.

In 1978 ben ik getrouwd met Alfons van Wersch; we hebben een lieve dochter en zes schatten van kleinkinderen, die bij mij om de hoek wonen; mijn dochter heeft daar namelijk haar logopediepraktijk. Mijn zoon woont in Aken; hij heeft een dochtertje van vijf. In 2011 ben ik, na 33 jaar, van mijn man weggegaan; we verschilden toch teveel.

Mijn ouders waren diep gelovig en altijd nauw bij de kerk betrokken. Zij hadden het nodig; er was te veel gebeurd in hun leven, veel tegenslagen, veel geconfronteerd met ziekte en dood. Omdat wij in het centrum woonden, dichtbij de Pancratius, was dat onze kerk; ik zong in het gregoriaans koor. Zij waren echter ook heel sociaal betrokken en ruimdenkend, en gingen daarom praktisch elke zaterdag naar het Eikske, naar pastoor Miedema.

Ik woon nu in de Bethlehemstraat; dichtbij het bedrijf van mijn schoonzoon Boosten. Zodoende ben ik in contact gekomen met de Andreasparochie; ik kom hier heel graag, vanwege de warme ontvangst in de eerste plaats, maar ook vanwege de verstaanbare taal die gesproken wordt en de moderne liederen van Oosterhuis. Wat me in de Andreas ook aanspreekt is, dat zij zo bezig is met de wereld daarbuiten, met vluchtelingen en zo. Ik denk dat ik dat meegekregen heb van mijn ouders; mijn vader had een broer Huub die Witte Pater was en missionaris in Malawi; en mijn moeder had twee familieleden, Louis en Sjef Moonen, bij de SMA die in Ghana werkzaam zijn geweest. (N.B.: Sjef was een klasgenoot van mij; hij was docent dogmatische theologie aan de UTP en is in Ghana gestorven in 1990, G.B.). Het is waarschijnlijk daarom dat die missionaire interesse in de Andreaskerk mij zo raakt. Ik probeer ook naar beste kunnen van dienst te zijn in de kerk, want ik meen dat Onze Lieve Heer niks kan als wij mensen niet onze handen uit de mouwen steken.

Ik ben al heel vroeg geconfronteerd met de dood in mijn familie; ik was amper 17 toen mij vader stierf; dat was heel heftig. Toch ben ik eigenlijk niet bang voor de dood; misschien is dat ook wel omdat ik geloof dat met de dood niet alles ten einde is; er moet volgens mij toch een plek zijn waar we elkaar weer ontmoeten.

Mocht ik de gelegenheid aangeboden krijgen om drie mensen mee uit te nemen voor een etentje, dan zou ik mijn broer Maurice vragen; wij verschillen wel maar toch begrijpen we elkaar goed. Verder zou ik twee vriendinnen uitnodigen, de een omdat zij veel voor mij betekend heeft op belangrijke momenten in mijn leven, de ander omdat zij heel jong haar dochter verloren heeft. Met die drie zou ik, dunkt mij, een mooie avond hebben; en een goed gesprek, zij kennen elkaar goed."

Het interview met Monique moest hier afgerond worden; het was een mooi gesprek met een parochiaan, wier leven heus niet altijd over rozen is gegaan, maar die – ondanks alles – rechtop gaat en straalt, en anderen daarin meeneemt. Zij wil het stokje graag doorgeven aan Ligia Leijenhorst, die dichtbij woont in deze – volgens haar – fantastische buurt van fijne mensen. Dat verhaal kunt u tegemoet zien in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Leny Vranken

Op 20 mei was ik voor dit gesprek bij haar op Oranjehof; woorden als plichtsgetrouwheid, karakter, menslievendheid klonken vaak in haar verhaal; ik laat haar aan het woord:

"Ik ben geboren in Nijmegen in 1939; mijn naam is Leny Schroth; ik heb als klein kind de oorlog meegemaakt van heel nabij, het verschrikkelijke bombardement van deze stad in 1943. Twee van de drie kinderen (mijn oudere broer en ik) zijn geboren met slechte ogen, een erfelijke kwestie. Maar waarschijnlijk omdat ik niet beter weet, heb ik dit niet als obstakel ervaren; ik kon heel vaag iets zien, en dat is vandaag nog zo.

Mijn vader was machinist bij de Nederlandse Spoorwegen en verhuisde in 1949 met zijn gezin naar Heerlen; vanwege de electrificering moest hij voor herscholing vaak naar Utrecht. Mijn moeder is jong overleden in 1954; zij was pas 39 jaar. Ik moest toen als enig meisje in het gezin (ik was pas 15) de huishouding verzorgen, wat ik tot mijn 19de heb gedaan; dat was hard werken: er was nog geen wasmachine en geen stofzuiger. Na de lagere school heb ik de huishoudschool gedaan. In 1958 is mijn vader hertrouwd met een heel lieve vrouw, maar dat mocht maar twee jaar duren; ook zij is jong gestorven in 1960.

In 1961 ben ik getrouwd met Harrie Vranken; we hebben eerst op de Heksenberg gewoond, later op Hambeukerboord. Harrie werkte bij de PTT. Ons huwelijk is gezegend met twee fijne kinderen, een zoon die in Roemenië woont, een dochter in Heerlen, en een kleinzoon. Harrie is in 2008 gestorven. Na zijn dood ben ik nog vier jaar alleen blijven wonen in de Hambeukerboord; dat was een zware tijd. Maar in 2012 ben ik naar Oranjehof verhuisd, waar ik nu nog woon en mij echt thuis voel en gelukkig, vooral ook omdat mijn dochter Yvonne mij trouw komt bezoeken.

Aanvankelijk gingen wij naar de Josephkerk, maar sinds ik hier in Oranjehof woon, ga ik naar de Andreas. Beide zijn oké, maar de Joseph is wat traditioneler, meer volgens het boekje. De Andreas ervaar ik anders; de vriendelijkheid van mensen en de bezorgdheid van vrijwilligers voelt als ‘een mantel om mij heen geslagen’; er wordt goed geluisterd naar mensen, de opvang van vluchtelingen vind ik geweldig; het koffiedrinken na de viering doet goed en hoort erbij. Als ik één inspirerend persoon in mijn leven mag noemen, dan is dat mijn vader: Hij heeft veel verdriet gekend in zijn leven; twee keer is zijn vrouw heel jong gestorven; hij was heel eenzaam soms, maar toch geduldig, sterk, plichtsgetrouw en toegewijd aan zijn gezin; hij hield veel van ons, en wij van hem. Geloof betekent veel voor mij; ik heb dit van mijn ouders gekregen. Het betekent volgens mij: actief betrokken zijn; maar het heeft ook iets (ik denk hierbij aan mijn vader) met karakter te maken, met vasthoudendheid, met plichtsgetrouwheid.

Ik ben in mijn leven veel en al op jonge leeftijd geconfronteerd met de dood; mijn ouders, mijn man, mijn schoondochter in Roemenië. Het is ons aller lot, maar toch is daarmee niet alles gezegd. Ik wil geloven dat er zoiets als een hemel is, al kan ik me er geen voorstelling van maken. Als ik op uw kosten enkele mensen zou mogen uitnodigen om uit te gaan eten, dan vraag ik Rob, Marcel en Eline; om mijn dankbaarheid, te tonen omdat zij zoveel voor mij doen; zij doen dat van harte. Ik denk dat dat precies is waar het in het leven om gaat. En wat mij aan God doet denken. Want ‘waar mensen in vrede, vriendschap en menslievendheid met elkaar leven, daar is toch God?' "

Met deze mooie gedachte kwam ons gesprek ten einde. Leny wil het stokje doorgeven aan Monique Sonnenschein; haar verhaal verschijnt in de volgende editie van het parochieblad.

Geert Bles

Jafar

"Ik hoop dat je nooit hoeft te smeken om asiel in een veilig land. Maar stel dat het zou gebeuren, dan hoop ik voor jou en voor mij op een land dat mij zal omarmen en zegt: kom maar hier, je bent vrij." Deze gedachte van Joke Forceville bleef in ons hoofd spelen na het gesprek dat wij hadden met Jafar, een van ons, op 25 april en 1 mei bij hem thuis. Zijn verhaal doet ons blijkbaar pas goed beseffen wat voor groot goed vrijheid is en wat het betekent te mogen leven in een vrij land.

Jafar, geboren in 1969 in Irak, moest op 18-jarige leeftijd het leger in van Saddam Hoessein, vechten tegen Iran van 1987 tot 1989, en daarna in 1990 vechten om de olievelden van Koeweit. Dit was niet wat hij wilde, en hij deserteerde en vluchtte naar Syrië, dat toen nog geen oorlog kende. Daar bracht hij drie maanden in de gevangenis door, werd er uitermate slecht behandeld en toen uitgewezen naar Libanon, waar hij zes jaar heeft kunnen 'overleven' met werk in tuinderij en horeca.

Begin 1996 kon hij met een bootje oversteken naar Cyprus. Daar werd hij opgepakt door de politie. Maar omdat Cyprus geen asielzoekers opnam, werd hij in april 1996 uitgezet naar Griekenland. Na een verblijf van vijf maanden in Griekenland, een tijd van onzekerheid en angst om teruggestuurd te worden naar Irak, vluchtte hij in augustus 1996 naar Italië. Een kerkelijke organisatie gaf hem tien dagen opvang in een kerk in Rome, en nog eens drie dagen in Milaan. Samen met een kennis uit Irak probeerde hij vandaar per trein naar Frankrijk te komen. Maar hij werd ingerekend door de politie en belandde in de gevangenis in Colmar. Na vier weken werd hij op de trein gezet naar Duitsland, via Straatsburg naar Neurenberg. Daar werd hij opgevangen en werd de asielprocedure in werking gezet. Met een asielaanvraag op zak, maar ook met serieuze hartproblemen, kwam hij in München terecht in een soort azc, waar hij verbleef tot april 1997. Vanwege het Schengenakkoord werd zijn asielaanvraag in Duitsland niet in behandeling genomen en moest hij weer terug naar Frankrijk. Maar omdat men ook daar niks met hem van doen wilde hebben, werd hij op straat gezet. Hij kwam in contact met iemand van de UNHCR, die hem weer naar Duitsland verwees, nu naar Mönchengladbach. Maar zijn vertrouwen op opvang in dat land was nihil; hij vluchtte na een week (het was inmiddels 20 juni 1997) de grens over bij Zevenaar. Daar diende hij bij de IND opnieuw een asielaanvraag in, maar ditmaal 'met een schone lei': na alle teleurstellende ervaringen en ten einde raad, onder een andere naam en een andere geboortedatum. Maar dit werd ontdekt en hij werd afgewezen. Met behulp van een advocaat tekende hij beroep aan; toen werd het wachten, wachten, wachten in onzekerheid, in azc’s in Zwolle, Assen, Emmen, en tenslotte op een kamertje in Maastricht.

Na vijf jaar wachten (het was inmiddels juni 2002 geworden), ziek van de spanning en uitzichtloosheid, ondernam hij een nieuwe poging en vertrok naar Zweden. Er gingen geruchten dat dat land betere kansen bood voor vluchtelingen. Maar ook deze poging mislukte. Jafar probeerde het daarna nog in Noorwegen, maar eveneens tevergeefs: in augustus 2002 was hij weer terug in Nederland, in Eindhoven, en daar begon het wachten opnieuw. Zo lang dat hij op advies van een bevriende kennis tenslotte zijn heil zocht in Zwitserland. Daar bleef hij bijna twee jaar, tot juni 2004. Met kleine baantjes hield hij zijn hoofd boven water.

Toen arriveerde een brief van zijn Nederlandse advocaat waaruit hij hoop kon putten, en spoorslags vertrok hij naar Nederland waar hij in Ter Apel werd ondergebracht. Hij kreeg een verblijfsvergunning. Zijn woning in Maastricht was inmiddels niet meer beschikbaar. Dus verbleef hij achtereenvolgens in Rotterdam in een opvanghuis, waar hij het te midden van de chaos en drukte niet uithield, hij logeerde drie maanden bij een kennis in Sittard, en tenslotte kwam hij door bemiddeling van een stichting voor hulp aan vluchtelingen in Heerlen terecht. Dat was in oktober 2004. Tweeënhalf jaar woonde hij nog 'tijdelijk' in Hoensbroek. Tenslotte kreeg hij in mei 2007 na zijn lange omzwervingen door Europa en Nederland dan eindelijk de woning waar hij nu al 14 jaar naar tevredenheid woont. Wij vragen Jafar of hij nog weet wanneer hij zijn Nederlandse paspoort kreeg. Hij antwoordt meteen: september 2017. Eigenlijk had hij het al in 2011 moeten krijgen. Maar ook hier ging van alles mis, en zes jaar heeft hij in angst en beven op het paspoort gewacht dat hem definitief veiligheid bood. Ook deze jaren zijn hem niet in de koude kleren gaan zitten. Wij zien Jafar nog in de kerk tijdens de zondagsviering, hoe hij opgelucht en trots zijn nieuwe paspoort de lucht in stak en op taart en koek trakteerde bij de koffie.

Tot zover Jafars jarenlange odyssee door Europa. Maar als we vragen naar zijn leven in Nederland, steekt Jafar opnieuw van wal en wij horen het verhaal van een andere reis, die eveneens jaren duurde: hoe hij in Nederland een ander mens werd door na te gaan denken over wat hij in Irak thuis en op school had geleerd. In Irak had hij zo gedacht: de islam is goed, en als het in het Midden-Oosten allesbehalve goed is, komt dat niet omdat de islam slecht is maar omdat de mensen slecht zijn. In Nederland verslond hij dagelijks informatieve programma’s over de islam en andere godsdiensten, over de westerse en de Arabische wereld, en hij ontdekte dat de Koran zich soms tegenspreekt. Er staan ook dingen in waar hij het niet mee eens kan zijn. Dat was een schok voor hem, maar hij ging de confrontatie aan met de nieuwe wereld die voor hem open ging. Hij ging kritische vragen stellen. Zijn eigen verstand gebruiken zoals hij zegt. Tegelijk zag hij tot zijn ontsteltenis hoe sjiitische imams (Jafar is sjiiet) in Nederland in de moskee heel anders praten en doen dan onder elkaar. Ze houden de schijn van vroomheid op. Dat strookt allesbehalve met de islam als godsdienst van de waarheid, vond Jafar. Volgens hem staat hij daar niet alleen in: in Egypte en Irak zijn steeds meer mensen atheïstisch.

Is Jafar dan ook atheïstisch geworden in Nederland? Nee, Allah bestaat! Hij heeft alles geschapen. Maar de godsdiensten, die zijn door mensen gemaakt. Dat landen en godsdiensten elkaar op leven en dood bestrijden, uit naam van een geloof, dat wil er bij Jafar niet meer in. Als Allah de God is van alle mensen, dan wil Hij niet dat de ene mens de andere doodt. Jafar moet even zoeken naar de Nederlandse term, maar dan zegt hij: ik ben humanist. Mensen zijn allereerst mensen, niet sjiiet of soenniet of jood of christen of Koerdisch of Arabisch of Iraans. Respect en tolerantie, daar draait het om. Jafar vertelt dat hij graag naar de Andreas komt, omdat hem daar niets wordt opgedrongen en iedereen in zijn waarde wordt gelaten. Hij is geen christen en is ook niet van plan dat te worden. Maar hij voelt zich welkom in de kerk. Alle mensen zijn door God geschapen en daarom broer en zus van elkaar, één familie. In de kerk proeft Jafar dat: als je niet wilt bidden, hoeft dat niet, je wordt er niet op aangekeken, je hoeft je niet te verdedigen, niemand wil je bekeren en toch ben je welkom. Het zijn lieve mensen in de kerk.

Ondertussen doorspekt Jafar zijn verhaal met feiten en gebeurtenissen uit de lange geschiedenis van het Midden-Oosten. Hij weet er veel van en kan er boeiend over vertellen. Islam en geweld, dat is een probleem waar hij niet over uitgepraat raakt. Daarom spreekt Jezus hem ook aan: die was absoluut geweldloos. Omdat hij begreep dat geweld alleen maar tegengeweld oproept. Dat is ook wat Allah wil: geen geweld. Geen mens moet oordelen over een ander mens, wie goed is of slecht, wie leven mag of moet sterven. Het oordeel is alleen aan Allah. Jezus oordeelde nooit, en hij zette mensen niet onder druk. Het enige wat hij deed, zegt Jafar, is: praten met mensen.

Ons gesprek met Jafar loopt ten einde. Hij heeft ons meegenomen op zijn vlucht naar Europa en op zijn zoektocht naar wat voor hem waarheid is. Het was niet makkelijk voor hem. Aan sommige dingen uit het verleden wordt hij liever niet herinnerd. Toch heeft hij zijn verhaal met ons gedeeld. Onder de indruk verlaten we Jafars woning: hoe lang kan het duren voor een mens een plek in de wereld vindt waar hij of zij van geluk kan spreken!

Geert Bles en Rob Pauls

Ahser

Ik ben op bezoek bij Ahser, een vluchteling uit Pakistan, 32 jaar oud. Hij heeft een half jaar in het azc in Heerlen gewoond en kwam toen elke week naar de taalles in de kerk. Een maand geleden is hij overgeplaatst naar het azc in Ter Apel, daarna in Budel en nu zit hij in Gilze-Rijen. Hij vroeg of ik hem een keer wilde opzoeken. Dat heb ik gedaan, en omdat vanwege corona geen bezoek naar binnen mag in het azc, zitten we in de motregen buiten op een bankje. In Heerlen ging het niet goed met Ahser. Hij was onder doktersbehandeling en had ook psychologische hulp. Ahser spreekt een aardig mondje Engels en ik vraag hem hoe het nu gaat.

"Ik was graag in Heerlen. De mensen van het COA in Heerlen waren aardig voor me en ook de dokters en psychologen hebben me goed geholpen. Dat was fijn. Hier in Gilze-Rijen was ik in het begin erg ongelukkig. Ik woonde samen met een aantal Pakistaanse jongens die niks deden dan hasjiesj roken. Ik kon er niet tegen, ik ben astmatisch; maar nu heb ik gelukkig een andere kamer gekregen van het COA. Het azc hier is heel groot. Daar kan ik niet goed tegen. Het is ook ver weg van Gilze; het is lastig boodschappen doen. Ik heb geen fiets.

Veel contact met bewoners heb ik niet, ik blijf liefst op mezelf, mensen zijn te druk voor me. Ik ga elke dag een beetje wandelen in het bos. Ik lijd onder slapeloosheid. Van de dokter krijg ik medicijnen die ik moet slikken, en ik praat ook elke week met een psycholoog. Dat helpt me wel.

Sinds deze week gaat het beter. Ik heb in Pakistan altijd veel gezongen en muziek gemaakt. Ik speelde veel op het harmonium. En deze week hoorde ik muziek in een gebouwtje op het terrein, en ik ben naar binnengegaan en heb meegedaan. Nu maak ik muziek met een groepje mensen; dat doet me goed. En ik mocht een nieuwe aanvraag indienen voor asiel; dat geeft me energie. Ik heb weer wat om op te hopen."

Ik vraag Ahser verbaasd of ze in Pakistan harmoniums hebben. "Jazeker", zegt hij, en hij begint te vertellen over zijn leven in Pakistan. "Ik kom uit Peshawar, een stad in het noordwesten van Pakistan, in het grensgebied met Afghanistan. Ik heb twee broers en twee zussen. Met mijn ouders en de kleinkinderen samen zijn we met elf. Een broer woont nog bij mijn vader en moeder. Een hechte familie, we kwamen vroeger heel veel samen. We waren niet arm, mijn vader had een garage, en ik heb veel meegewerkt in de zaak. Daarom weet ik veel van auto’s. We zijn christenen, een minderheid in Pakistan. Ik ging veel naar de kerk. Daar heb ik muziek leren maken. Vooral op het harmonium. En zingen. Er wordt veel gezongen in onze kerk. Mijn familie is muzikaal, mijn vader en oom speelden in een brassband, ze traden veel op bij bruiloften. Maar het is in Pakistan erg veranderd, helemaal in de provincie waar ik vandaan kom. Voor christenen is het gevaarlijk, net zoals voor hindoes en sikhs. Er zijn overal taliban die zomaar uit het niets opduiken, en je weet nooit wat ze gaan doen. Soms laten ze je met rust, soms niet. Mijn neef is in zijn auto door talibanstrijders gestopt en ontvoerd. Hij heeft het overleefd, zijn bijrijder niet. Dat was in 2013. In 2014 was er een terroristische aanslag in een school in Peshawar, met meer dan 150 doden. Mijn nichtje, die op het punt van bevallen stond, is daarbij omgekomen, maar haar baby leeft. Ik zat zelf op een christelijke school. Maar die was te duur voor mijn ouders. Daarom moest ik naar een 'regeringsschool', en die was islamitisch. Ik werd er slecht behandeld en daarom ben ik met school gestopt. Mijn familie kan niet meer bij elkaar komen zoals vroeger, dat is te gevaarlijk. Mijn broers zijn verhuisd en leven nu ergens waar niemand hun achtergrond kent. Voor mijn vader en moeder is het nog moeilijker. Ze houden zich stil en gaan zo weinig mogelijk de deur uit. Ikzelf ben gevlucht. Twee keer zijn de taliban bij mijn ouders binnengevallen om te vragen waar ik was. De familie is uit elkaar gescheurd, bij elkaar komen kan niet meer. Mijn vader is er ziek van geworden, hij rookt ook te veel hasjiesj. Ik bel om de andere dag met thuis. Ik denk de hele dag aan mijn familie, hoe moeilijk het voor ze is. Maar ik zeg niets over mijn zorgen en problemen hier. Ook niets over mijn vlucht naar Europa. Dat was een zware reis, eerst naar Iran, toen Turkije, de Balkan, Oostenrijk en vandaar naar Noord-Italië waar ik asiel heb aangevraagd en drie jaar heb geleefd in een asielzoekerscentrum. Toen mijn aanvraag werd afgewezen, ben ik naar Nederland gekomen. Mijn familie stuurde me af en toe wat geld om met de bus of de trein te reizen. Dat ging goed. De problemen ontstonden als je de grens over moest. Niet in Iran, daar ben ik netjes behandeld. Maar aan de Turkse grens ben ik drie keer opgepakt en mishandeld, die herinneringen spoken door mijn hoofd en daarom heb ik ook psychologische hulp."

Zou Ahser terug willen naar Pakistan als dat mogelijk zou zijn? Nee, hij mist zijn familie en denkt ook veel aan de kerk waar hij zo graag kwam. Maar de islam in Pakistan maakt het minderheden in het land zo moeilijk dat hij er niet meer leven wil. De armoede neemt ook toe, volgens hem door de islam die niet geïnteresseerd is in de ontwikkeling van het land maar alleen in de bestrijding van alles wat niet islamitisch is. Ook het leger speelt een kwalijke rol. Soldaten zijn nodig aan de grens met India en Afghanistan, maar ze zitten overal, ook waar het niet nodig is, en het leger slokt zoveel geld op dat er niets overblijft om de armoede te bestrijden. Veranderen zal de islam niet, denkt Ahser, en ook de rol van het leger zal wel blijven.

Over zijn toekomst denkt Ahser niet veel na. Hij wil per se in Nederland blijven. Hij vind Nederlandse mensen aardig. Soms zijn ze wat terughoudend. Maar Ahser begrijpt dat heel goed; niet alle asielzoekers gedragen zich netjes. Mensen hebben soms slechte ervaringen met vluchtelingen, weet hij. Hij wil in geen geval het autovak in; dat doet hem te veel denken aan zijn leven in Peshawar. Misschien vrachtwagenchauffeur; op een truck door heel Europa rijden, dat lijkt hem wel wat. Maar hij is er niet echt mee bezig, hij heeft teveel herinneringen aan vroeger en teveel zorgen nu.

Drie en een half uur hebben we op bankjes gezeten, in het bos gewandeld en zijn samen het hele eind naar Gilze gelopen. Koud en nat geregend nemen we daar hartelijk afscheid. Ahser gaat terug naar het azc, ik neem de bus naar Rijen. Tijd om te piekeren. "Hoe gaat het met Ahser", vraag ik me af? Nee, niet goed.

Rob Pauls

Anna Maria Brassé

Op 27 februari, om 11.00 uur, ontmoette ik Anna Maria voor dit interview in de huiskamer van de Andreas. "Liefde met een grote letter heb ik mogen ontdekken in mijn leven", zei ze op een gegeven ogenblik in het gesprek; het blijkt ‘de schat in de akker’, waar alles voor moest wijken in haar leven. Zij gaat van start, ik luister:

"Inderdaad, als ik zeg, dat ik de Liefde heb mogen ontdekken, dan bedoel ik echt iets dat liefde tussen twee geliefden, tussen ouders en kinderen of tussen vrienden overstijgt; daar zijn wel een aantal jaren, ervaringen en crisissen voor nodig geweest om dat te kunnen/durven zeggen. Maar laat ik vooraan beginnen: ik ben geboren in 1948 in Nuth in een katholiek gezin; ik had vijf broers. Mijn ouders waren bij de kerk betrokken, zoals dat hoorde in die tijd, maar bij mijn vader stond toch vooral maatschappelijke en sociale betrokkenheid hoog in het vaandel. Ik ging als kind graag naar de kerk, zingen vond ik leuk, en 'pesjoenkelen' op 2 november ook. Tot mijn 6de jaar voelde ik me aangetrokken tot prentenboeken met prenten van hemel, hel en engelen. Biechten vond ik maar raar; ik moest vaak iets verzinnen, want ik wist niet echt wat zonden waren. Maar één ding herinner ik me goed: de verhalen die ik in de catechismus en in de kerk hoorde, verveelden me; ze deden me niets; ik vond ze niet inspirerend. Thuis werd vanaf mijn tienertijd wel veel over politiek en de wereld gediscussieerd. Het geloof kwam daarbij nauwelijks aan de orde. Na mijn vaders dood besefte ik dat zijn betrokkenheid bij de samenleving en zijn inzet voor gerechtigheid wel een inspiratie voor mij geweest waren en dat ik hem daarin gevolgd was; kerk en geloof speelden daar geen rol in.

Vanaf mijn zestiende ging ik niet meer naar de kerk. Daarna studeerde ik voor verpleegkundige in Maastricht; ik was politiek actief, liep bijvoorbeeld het vuur uit mijn schenen voor de oorlogsslachtoffers in Vietnam (medicijnen verzamelen bij artsen en apothekers).

Op een gegeven moment heb ik mij toen officieel laten uitschrijven uit de katholieke kerk; dat was nog best een heel gedoe, maar ik wilde eerlijk zijn; ik zag mijzelf als 'een atheïst die zich inzet voor een betere wereld'.

Rond 1987, ik was eind dertig, stierf mijn vader en is mijn relatie met mijn toenmalige levenspartner beëindigd. Dit waren twee heftige crisismomenten, maar die waren blijkbaar nodig om mijn leven grondig op te schudden; ik ging in psychotherapie op zoek naar wat er met mij aan de hand was en hoe ik verder moest. Niet lang daarna kwam de eerste spirituele leraar op mijn weg bij wie ik ervaarde dat hij uit Liefde handelde. Het duurde nog een jaar of twee om mijn eerste soefileraar Reshad Feild te ontmoeten bij wie ik zeven jaar in de leer was.

Vanaf dat moment ging de deur open naar mijn ziel, naar spiritualiteit in mijn leven; ik begon te ontdekken wat Liefde betekent: een Liefde die nergens op uit is; het voelde als een vrijkomen uit het gevang, als een volkomen vrij zijn, thuiskomen, bestemming bereikt. Ik kreeg antwoorden op vragen die altijd al in mij hadden gesluimerd. Ik werd mij bewust van wat overgave betekent: je overgeven aan (of je in dienst stellen van) wat God of Allah van je verlangt.

Ik zeg hier bewust Allah, want het soefisme is de mystiek van de islam. Het duurde nog heel wat jaren totdat ik bij mijn huidige leraar kwam die moslim en mevlevi (de naam van de soefi-orde) sjeik is. Mijn soefi-pad, samen met de leraar en mijn mede-soefi’s, heeft ertoe geleid dat de islam vanaf die tijd bewust mijn religieuze levensbedding is geworden; dit kreeg allemaal zijn beslag ongeveer 18 jaar geleden.

Met de Andreasparochie ben ik in contact gekomen via mijn broer Guus, die sinds enige jaren zijn thuis gevonden heeft in de woon- en werkgemeenschap van de Corisberg. Wij kwamen tot de ontdekking dat hij verlangde naar een religieuze afscheidsdienst voor onze broer Jacques, die eind 2018 plotseling gestorven is; wij kwamen terecht bij de Andreaskerk omdat hier de uitvaart was geweest van Frans, een medebewoner van de Corisberg. Een echte eucharistieviering werd het, zorgvuldig door Eline voorbereid, in maart 2019; Guus werd daarin uiteraard betrokken en was helemaal gelukkig. Vanaf die tijd mag hij regelmatig functioneren in de wekelijkse zondagsdienst als acoliet in liturgische kleding. Dat hij daarvoor gevraagd is maakt hem gelukkig en doet hem tot recht komen; maar het straalt ook de boodschap uit waar de parochie de hoogste prioriteit aan schenkt.

De vieringen zijn bovendien altijd goed verzorgd, de overwegingen zinvol en in verstaanbare taal; het gebouw is in al zijn eenvoud uitnodigend en vol symboliek. Wat ik ook erg belangrijk vind en bijna als onderdeel van de viering ervaar, is dat de mensen graag nablijven en in een ongedwongen sfeer koffie drinken; elkaar zien, kennen en er voor elkaar zijn. Dat is hoe ik in contact gekomen ben met de parochie en hoe ik het ervaar. Ik heb trouwens in november in de kerk een lezing mogen geven over soefisme; dat vond ik best boeiend en ik was verrast dat er zoveel mensen kwamen en actief deelnamen aan het gesprek."

We kwamen hiermee tot de afronding van dit interessante gesprek. Anna Maria wil het stokje doorgeven aan iemand die nog gevraagd wordt op dit moment en het interview kunt u tegemoet zien in het parochieblad van mei.

Geert Bles

Annemarie Noijen

Op 2 februari zat ik bij haar aan tafel rond koffietijd. "Ik ben zenuwachtig, ik praat niet zo gemakkelijk, zeker niet als het over mijzelf gaat." Zo begon ze haar verhaal. "Misschien heeft dat wel met je Tukkerse afkomst te maken", zei ik, "ik herken dat, ga maar door, ik luister." "Ja ik ben geboren in Enschede in 1955, de vijfde in een gezin van zes. Toen ik drie maanden oud was, zijn we verhuisd naar Limburg, waar mijn vader bedrijfsleider kon worden bij bakkerij Odekerken in Hoensbroek. Dus ik ben echt een Tukker, net zo echt als Herman Finkers, ook al ben ik er maar kort geweest. Ik heb wel iets van hun nuchterheid, van niet-erom-heen-draaien, van recht-toe-recht-aan; dat komt hier soms wat lomp over, maar een insider weet dat het niet zo bedoeld is.

Mijn ouders waren heel trouw katholiek, vader was kerkmeester. Mijn ouders waren echte Mariavereerders; voor bedtijd op de knieën op de kokosmat om de rozenkrans te bidden. Als tiener zat ik in een jeugdgroep in de Barbaraparochie in Treebeek; de jongeren werden daar intensief betrokken bij het maken van eigen vieringen; ik vond dat prachtig en ben er ook lector geweest. Henk en ik zijn in 1978 getrouwd en naar Schaesberg verhuisd; we hoorden toen bij de Petrus en Paulus, maar de band met de Barbara bleef; de kinderen zijn er ook gedoopt. Ons gezin telde drie kinderen en wij werden de gelukkige grootouders van vier schatten van kleinkinderen.

Begin 1990 zijn we in Heerlen gaan wonen. Toen de oudste de communie mocht doen werd ik door Nan gevraagd om lector te worden; zo is mijn contact met de Andreas eigenlijk begonnen. Wat ik hier waardeer is dat er vrijheid en ruimte is; je krijgt geen etiket opgeplakt; wie je bent, wat er ook gebeurd mag zijn in je leven, je bent altijd welkom; en wat er gezegd wordt in de overweging, is doorgaans raak, dichtbij de werkelijkheid, bij de tijd; er wordt vooral nadruk gelegd op luisteren naar elkaar, de ander serieus nemen, zoals hij/zij is.

Dit laatste, het luisteren naar elkaar, ervaar ik als erg wezenlijk. Ik probeer dit in praktijk te brengen bij mijn werk. Ik ben eigenlijk onderwijzeres; zo ben ik ook begonnen, maar inmiddels toch al bijna 40 jaar werkzaam als administratief medewerker in het crematorium in Heerlen. Tot een van mijn taken behoort de correspondentie over en het overhandigen van de urn. Ik vind dat dit laatste vaak een kostbaar moment is, een soort scharniermoment, waarin mensen behoefte hebben aan een gesprek over hun band met de dode, over hun verdriet, over hoe het verder moet in hun leven; juist op die ogenblikken voel ik hoe goed het doet, hoeveel adem het geeft, als zij hun verhaal mogen doen en ik er helemaal voor hen ben en echt luister.

Het afgelopen jaar is Henk gestorven; ik wist natuurlijk al anderhalf jaar dat het moment dichterbij kwam en heb er naar toe geleefd; dat neemt niet weg dat er wel degelijk verdriet is. Maar misschien is daar die Tukkerse inslag weer: je praat er toch niet over als anderen erbij zijn. Over de dood zelf weet ik niet zoveel te vertellen; ik geloof – of moet ik zeggen – hoop, dat er ergens iets is, al weet ik niet wat ik mij daarbij moet voorstellen; in ieder geval: als God liefde is, zal het wel goed zitten.

Als ik van jou drie mensen aan tafel mag uitnodigen, dan denk ik dat ik Math Gulpers zal vragen, en Nan Paffen, en jou, om dan samen te kunnen praten over wat ons beweegt, vooral over wat goed luisteren bij de ander teweeg brengt.

Het stokje gaat nu naar Anna Maria Brassé; haar verhaal kunt u tegemoet zien in het parochieblad van april.

Geert Bles

Youssef

Youssef is een voormalige vluchteling uit Irak, 30 jaar oud, die anderhalf jaar in het azc in Heerlen heeft gewoond. Hij kwam in die tijd in de Andreas, naar de taalles en ook bij andere gelegenheden. In maart 2020 werd hij als vluchteling erkend en kreeg hij een verblijfsvergunning. Hij woont nu in een kleine studio in Eindhoven. Hij had me al verschillende malen uitgenodigd op bezoek te komen. En ik wilde wel eens weten hoe het hem intussen in Eindhoven verging. Dus heb ik me, op 5 december, op weg begeven naar Eindhoven. Youssef heeft in korte tijd wonderbaarlijk goed Nederlands leren spreken. Bij de koffie heb ik hem gevraagd of hij het goed vond dat ik zijn verhaal opteken en in het parochieblad publiceer. Daar had hij geen bezwaar tegen. Integendeel: graag zelfs!

Ik vraag Youssef iets te vertellen over zijn leven in Irak en hoe hij in Nederland terecht is gekomen. "Ik ben opgegroeid in Mosul, de hoofdstad van het Koerdische deel van Irak. Ik heb drie zussen, allemaal getrouwd, een in Frankfurt, de andere twee in Mosul, en een broer die bij mijn ouders inwoont. De situatie is momenteel moeilijk in Irak, helemaal in Mosul. Ik zelf ben drie jaar geleden gevlucht uit Irak. Ik kwam in Griekenland terecht, waar ik een jaar en acht maanden heb geleefd. Het was heel moeilijk. Een vreemd land, een taal die ik niet verstond, ik kende niemand, veel stress en onzekerheid over wat me te wachten stond. Een bange tijd. Totdat ik mijn verhaal mocht doen bij de Nederlandse ambassade en toestemming kreeg om naar Nederland te komen om een asielaanvraag in te dienen. In Irak kende ik Nederland van het voetballen (ik houd heel erg van voetballen) en in Mosul speelde ik in de vakanties met kinderen van een bevriende familie die in Nederland woonde. Daardoor had ik wel een klein beetje een idee van Nederland. Dus ik was blij dat ik naar Nederland mocht om asiel aan te vragen.

Ik kwam in het azc in Budel. Dat was in november 2017. Daar werden we opgevangen door een vriendelijke medewerker van het COA, die eerst begon te vertellen dat men in Nederland vrijheid belangrijk vindt: iedereen mag leven zoals hij dat wil, dus mannen mogen met mannen trouwen en vrouwen met vrouwen. Dat leidde tot consternatie, logisch, in andere landen is men dat niet gewend. Maar ik was het er mee eens. Als de ander me niks kwaad doet, mag hij leven zoals hij wil. Je moet respect hebben voor elkaar. Maar veel vluchtelingen hebben geen open mentaliteit, hun geest moet nog opengaan. Dat moeten ze in Nederland leren. Daarom is het in mijn land ook zo erg nu. Het leven zou in Irak mooi zijn als de mensen meer openstonden voor mensen met een ander geloof en mensen die anders denken. Veel jongeren in Irak zien dat nu ook zo; dat geeft hoop, al zal het nog lang duren."

Op mijn vraag of hij in dat geval terug zou willen naar Irak, antwoordt Youssef heel beslist. "Mijn toekomst ligt in Nederland", zegt hij, "ik wil hier mijn nieuwe leven opbouwen". "Mis je je familie dan niet?", vraag ik. "Jawel, vooral mijn moeder. Ik bel bijna dagelijks naar mijn familie en praat dan veel met mijn moeder. Met mijn vader ligt het wat moeilijker, maar met mijn moeder kan ik alles bespreken. Zij begrijpt mij, en als ik haar vertel over hoe het in Nederland is, zegt ze dat het in Irak heel anders is maar misschien ook ooit zo wordt. Dat hoopt ze tenminste. Dus ik mis mijn moeder wel. Maar ik wil niet meer terug. Nederland is mijn land."

Hoe ging het verder met Youssef in Budel? "Ik werd na een paar dagen overgeplaatst naar Arnhem en na mijn beoordelingsgesprek met de IND moest ik naar Roermond. Daar kreeg ik te horen dat mijn asielaanvraag was afgewezen. Dat was in maart 2018. Ik kon niet terug naar Irak, en wilde ook niet. Maar ik moest weg uit het azc. Zo ben ik in de illegaliteit terechtgekomen. Ik ben naar Eindhoven gegaan, want ik had gehoord dat daar wel wat werd gedaan aan opvang voor illegalen. Een half jaar heb ik in Eindhoven geleefd, en ik heb veel te danken aan de opvang daar, Stichting Vluchtelingen in de Knel met een 'huiskamer' waar je koffie kon drinken en soms warm eten kreeg. Ik sliep meestal bij vrienden en kennissen of in het opvanghuis van de stichting. Ze hebben me ook geholpen bij een nieuwe asielaanvraag. Na het indienen daarvan werd ik in het azc in Heerlen geplaatst. Ik was blij: een beetje geld, een plek om te slapen en je kleren te wassen. Maar het leven in het azc is zwaar: iedereen heeft zorgen en stress, mensen uit heel veel landen; er is vaak overlast en lawaai, ook ’s nachts als je slapen wil; er zijn mensen die problemen maken, soms is er agressie, en het ergste is dat je de hele dag niks te doen hebt. Zo ben ik ook in de kerk gekomen. Dat was een fijne plek waar je het azc even kon vergeten, je kon koffie drinken met Nederlandse mensen, dat was fijn; zo kon ik ook al het Nederlands oefenen. Nederlandse mensen zijn erg vriendelijk, in de kerk en ook hier in Brabant."

"Heb je nooit slechte ervaringen in Nederland?", vraag ik. "Nee", zegt Youssef, "nooit. Nederlanders zijn eerlijk. En ze blijven altijd praten met elkaar, ze proberen je te begrijpen. Maar het ligt misschien ook een beetje aan mezelf. Ik heb altijd respect voor mensen en blijf aardig tegen mensen, dat wil ik ook uitstralen. Ik ben altijd positief en houd hoop. Niet negatief denken. Daarmee help je andere mensen en jezelf. In het azc kreeg ik van de dokter een tijdlang tabletten omdat ik depressief was en niet meer kon slapen. Maar ik dacht: tabletten, dat is niet goed, zo kun je niet verder leven, en toen ben ik ermee gestopt."

"Maar op 22 maart, toen je hoorde dat je asielaanvraag was afgewezen, hoe voelde je je toen?", wil ik weten. "Ook op die dag ben ik blijven hopen. Ik dacht: Nederland wordt mijn land, hier wil ik blijven. Ik had naar Duitsland of België kunnen gaan zoals velen doen. Maar ik wist zeker: dit is mijn land."

En hoe is het leven nu in Eindhoven en hoe stelt hij zich zijn toekomst voor? "Gelukkig heb ik door het COA een woning gekregen in Eindhoven. Ik heb hier wat vrienden die ik ken uit de tijd dat ik illegaal was. Die zoek ik elke week op. In de rest van Nederland ken ik niemand. Soms heb ik moeite met het Brabantse accent. Maar dat leer ik wel. Met mijn woning ben ik tevreden. Ik vond het eerst wat klein maar nu is het precies goed voor mij. Over de toekomst denk ik niet zo veel na. Je moet vertrouwen hebben, dan komt het wel goed. Volgende week maandag moet ik beginnen met school, Nederlands leren, en daarna met een opleiding. Ik wil schilder worden of decorateur, maar ik denk ook aan de opleiding tot kok. Ik wil snel aan het werk en liefst ook trouwen en kinderen hebben. Maar dat is voor later. Ik doe ook vrijwilligerswerk, in de vluchtelingenopvang. In Heerlen heb ik ook vrijwilligerswerk gedaan, in Simpelveld bij het stoomtreintje en in Hoensbroek, en ik wilde ook graag iets in de kerk gaan doen. Ik vind het belangrijk iets terug te doen voor wat ik heb gekregen, voor Nederland, de samenleving, de mensen die me helpen, zo bouw je samen een mooi land op. Daar geloof ik in, en ik word er blij van als ik iets doe 'vanuit mijn hart'. Dat geeft me positieve energie."

Intussen is het donker geworden. Door het raam zie ik een Zwarte Piet over straat rennen. Youssef vraagt of ik blijf eten. Aardappels met broccoli. Hij kookt net zo graag Arabisch als Nederlandse pot. "Volgende keer", zeg ik, en met een gerust hart verlaat ik de studio van Youssef en keer huiswaarts.

Rob Pauls

Ger Klinkenberg

"Het hele gesprek gaat over het ‘Onze Vader’, verdomd!", zegt Ger ergens in de loop van het interview op 28 november in de Andreas. Ik vraag of ik daarmee mag openen; dat mag en hij steekt van wal:

"Wat leven we toch in een rare tijd met die pandemie: niet aanraken, afstand houden, mondkapjes op, niet op kantoor werken maar thuis, niet samen zingen in een koor wat ik zo graag doe maar via koptelefoon op een zolderkamertje, enz. enz.! Het voelt allemaal zo vreemd, nu al bijna een jaar lang. Maar door dit alles zijn we wel aan het denken gezet: kan het allemaal wel, zoals we bezig waren? Naar aanleiding van wat er gebeurt dringt de vraag zich steeds sterker op: moeten we niet pas op de plaats maken en anders gaan leven? Of is er Iemand daarboven die alles bepaalt, die dit allemaal laat gebeuren om ons tot de orde te roepen?"

Het woord God valt; ik vraag Ger wat voor beeld hij heeft als hij dat woord gebruikt. Hij vertelt: "Ik ben geboren in Kerkrade in 1962, als tweede van drie broers; mijn ouders leven nog. In 1989 ben ik met Thea getrouwd; ook haar ouders leven nog. Wij hebben samen drie kinderen en vinden het fijn dat zij – net als wij – betrokken zijn bij mens en milieu. Ik ben technisch opgeleid, heb eerst bij Philips gewerkt (onderzoek), maar ben in 1998 bij de vakbond FNV terecht gekomen. Al die dingen, mijn komaf, mijn gezin, mijn opleiding en mijn werk bij de vakbond, hebben iets met mijn godsbeeld te maken, denk ik.

Mijn opleiding (technische natuurkunde) heeft mij doen inzien hoe alles met alles verbonden is, hoe het een uit het ander voortkomt, en hoe ook de mens daarin zijn plaats heeft; en hoe harmonieus dit alles in elkaar zit. De voorstelling dat God de wereld in zes dagen tijd geschapen heeft, is bij mij gaan schuiven; de wetenschap zet mij op het spoor van de evolutie van het een uit het andere. Is er dan echt niet Iemand meer, die dit allemaal zo bedacht heeft en geschapen? Dat hoor je mij niet zeggen; dat mag voor mij een (h)eerlijke open vraag blijven.

God, het goddelijke, bespeur ik veel meer in het ‘samen’: Dat woord is mij heilig: samen, verbinding, bond, (vak)bond. (N.B. Ger draagt een bondkapje als mondkapje). De ervaring leert me dat, als we met twee of meer in iets geloven en daar samen voor gaan, we sterker staan dan als individu. De behoefte van mensen aan elkaar, daar gaat het om, dat is wezenlijk. En de vreugde, die we als mens beleven aan het samen dingen doen, dat heeft volgens mij iets met God te maken: "Waar twee of drie in mijn Naam samen zijn, dáár ben Ik." Dat woord ‘samen’ heeft iets met God van doen, met zijn Naam: ‘Ik ben er voor jou’. Samenleving, wat een mooi woord! Maar er gaat veel fout tussen mensen; daarom hoort ook vergeven er wezenlijk bij; zeggen tegen de ander die mij gekwetst heeft: ‘Jij moet weer verder kunnen met leven; daarom vergeef ik jou.’ Het werkt bevrijdend voor die ander, maar ook voor mijzelf; ik moet niet in boosheid blijven zitten; het moet van mij af.

Bij de Andreas ben ik actief betrokken geweest in het bestuur van de parochie, maar nu nog vooral in hulp bij allerlei klussen, en in ondersteuning met muziek. Ik kerk hier graag, omdat in deze gemeenschap wordt geprobeerd het ‘samen’ waar te maken: er zijn voor elkaar, en samen proberen de wereld mooier te maken. Als je vraagt of er een lied of lezing is die mij aanspreekt, dan zeg ik nu: het Onze Vader. Want daar gaat ons gesprek vandaag eigenlijk over. In deze coronatijd is het misschien wel meer dan ooit duidelijk hoe belangrijk het woord ‘samen’ is, hoe belangrijk het is elkaar te blijven zien en er te zijn voor elkaar. Wat dat betreft is mijn vader een inspirerend persoon geweest, omdat hij heel sociaal voelend is en dichtbij in zijn leven heeft waargemaakt wat dat betekent.

Als ik van jou de kans krijg om drie mensen mee uit te nemen voor een etentje, dan denk ik eigenlijk direct aan Bert van Megen, een goede jeugdvriend bij scouting in Eygelshoven, die nu nuntius is in Kenia. Verder aan Diederik Samsom, die in zijn jonge jaren actief was bij Greenpeace, later in de Tweede Kamer terecht kwam en nu kabinetschef is van Frans Timmermans in Brussel. En aan Piet Göbbels uit Maastricht, een goede vriend en collega bij de FNV, gewoon een wijze man, met wie ik als vakbondsbestuurder veel optrok. Met die drie zou ik onder dat etentje willen praten over wat ons bindt en boeit.

Hiermee eindigde ons gesprek; interessant maar het was gewoon tijd. Ger heeft Dolf Hutschemaekers bereid gevonden om na het volgende parochieblad geïnterviewd te worden.

Geert Bles

Math Gulpers

Op 29 oktober was ik op A Gen Giezen no. 48, om te luisteren naar zijn verhaal. Hij was nog maar kort terug van een fietstocht met een vriend naar Lugano, nog nagenietend van de grootsheid en schoonheid van natuur, van de rijkdom van cultuur, maar ook van stilte om te reflecteren over allerlei zaken. Over zijn plek in dit alles, over leven, zin van leven. Verwondering, openstaan voor alles lijkt de grondhouding in zijn leven; een luxe noemt hij het. Hij praat, ik luister:

"Ik ben geboren in 1951 in Schaesberg , als vierde in een gezin van vijf. Na de basisschool heb ik de LTS in Heerlen mogen doen, en ben in 1966 aan het werk gegaan als automonteur. In 1968 ben ik in het leger gegaan bij de technische troepen, vooral ook omdat dat mij de kans bood me verder te specialiseren in de autotechniek. Maar toen ik 22 was, in 1972, heb ik toch mijn hart gevolgd; dicht bij mensen zijn in mijn werk leek meer bij mij te passen. Ik heb daarom de opleiding verpleegkunde gedaan in het ziekenhuis in Heerlen, daarna de psychiatrische verpleegkunde in de Welterhof, en ben zo langzaam doorgegroeid in de zorg in allerlei functies bij Meander, om tenslotte in 2013 mijn studie af te ronden met mijn promotie over fixatie: het overbodig maken van vastbinden van patiënten door een meer menselijke benadering. Nu ik 70 ben en inmiddels met pensioen, heb ik me wel eens afgevraagd wat de zin van al dat leren is geweest. Ik denk daar heel positief over; wat ik ooit geleerd heb gebruik ik nog steeds; los van wat het voor mijn eigen ontwikkeling heeft betekend, heeft mijn bijdrage toch ook sporen nagelaten in de gemeenschap. Ik word nu nog regelmatig gevraagd voor lezingen en ik ben voorzitter van de Alzheimer Afdeling Parkstad Limburg; kan dus op deze manier mij blijven inzetten voor het welzijn van mensen. Wat is er mooier dan dat, en het geeft heel veel voldoening.

Mijn gezin heeft daarbij altijd een grote plaats ingenomen; in 1976 zijn Anita en ik getrouwd en zijn wij de gelukkige ouders geworden van drie kinderen, en grootouders van twee (binnenkort hopelijk drie) kleinkinderen. Toch is leed ons niet gespaard gebleven; in 1995 is onze oudste, Joep, plotseling gestorven. Dat was heel pijnlijk, hij stond nog pas aan het begin van zijn leven; en die pijn is er nog elke dag. Als ik vandaag zie wat kinderen in arme landen vaak te verduren hebben en wat ouders moeten ploeteren om hen een betere toekomst te geven, raakt dit mij diep en wil ik meedoen om daar iets aan te doen. Dit doet me denken aan de kwestie van voltooid leven, dat vandaag in de lucht hangt. Wanneer is het leven voltooid? En mag de mens dat op zijn eentje bepalen? Of horen er spelregels bij en zijn er grenzen aan zijn autonomie?

Kerk en geloof? Wat betekenen kerk en geloof voor mij? Het geloof heeft er in ieder geval voor gezorgd dat ik de mens ben geworden die ik ben, die er voor anderen wil zijn. Mijn ouders hebben mij op die weg gezet en mijn rugzakje gevuld met wat zij indertijd dachten dat belangrijk was. Nu moet ik zelf verder met die bagage, op eigen stoom werken aan zelfverwerkelijking, maar het DNA en het voorbeeld van mijn ouders is niet weg te denken, daar ben ik mij goed van bewust.

Zo zie ik ook de relatie met de kerk. Ik heb veel meegekregen, maar moet zelf met dat aangeboden ‘materiaal’ aan de slag in mijn leven. Ook hier dus zelfverwerkelijking; dat woord is mij dierbaar. Voor mij zijn er altijd vraagtekens en twijfels, rondom begrippen als zonde, hiernamaals, hemel, hel en dergelijke. Wat moet ik mij daarbij voorstellen? Is het wel echt dat wat ik altijd te horen heb gekregen, of mag ik twijfelen, op zoek gaan, vragen stellen? Ik hou het bij dit laatste, omdat het voelt als een uitdaging. Al die stelligheden van vroeger maken het leven er niet gezelliger op. Er moet een plek zijn voor open gesprek, waar niet alles vastligt, waar niet het moralistisch vingertje ons stuurt, maar waar we met elkaar in gesprek mogen gaan, ieder puttend uit zijn/haar eigen rugzakje, en waar we zo samen bouwen aan een gemeenschap die werkt aan een mooiere wereld. Dat is wat ik mij voorstel bij wat kerk moet zijn, wat geloof mag zijn, waar ik mij goed bij voel: een open gastvrije plek."

Hoe interessant het gesprek ook was, de tijd vroeg om een afronding. Om 12.00 uur kwam kleindochter Jet van twee-en-een-half binnen om ons te verstaan te geven dat het genoeg is geweest en het nu tijd is om naar haar te luisteren. Math heeft Annemarie Noijen bereid gevonden het stokje over te nemen; haar verhaal kunnen we tegemoet zien in het volgende parochieblad.

Geert Bles 

Gard Verstegen

"Gij badt op enen berg alleen, en… Jesu, ik en vind er geen, waar ik hoog genoeg kan klimmen, om U alleen te vinden." Dit gedicht van Guido Gezelle was een bron van inspiratie voor Gard op zijn zoektocht naar de kern van het leven. Dat zal blijken uit het gesprek, dat ik op 23 september met hem had. Hij vertelt en ik luister:

"Ik ben geboren in Eikenderveld, kort voor de oorlog, als derde in een gezin van zes, een warm en degelijk katholiek gezin. Mijn vader was werkzaam op het kantoor van de Katholieke Mijnwerkersbond. Wij kerkten in wat toen de Franciscaner parochie in de Laanderstraat was; ik was er misdienaar; het voelde als een veilige haven. Na een jaar Bernardinus ben ik naar het seminarie gegaan bij de Reguliere Kanunniken van St. Augustinus in Sluis. Ofschoon ik niet doorgegaan ben voor het priesterschap, was dit een mooie en kostbare tijd, die de basis heeft gelegd voor mijn latere leven: ik heb daar geleerd dat het niet zo belangrijk is wat je in het leven doet (carrière) maar veel meer hoe je in het leven staat (levenshouding).

Het afbreken van mijn opleiding heeft mij wel veel strijd gekost; ik realiseerde me dat ons gezin financiële offers had moeten brengen om mijn studie mogelijk te maken en bepaalde verwachtingen koesterde. In mijn beroep als fysiotherapeut heb ik daarna veel van die levenshouding teruggevonden. In 1967 ben ik getrouwd met Mia; we zijn de gelukkige (groot)ouders van twee kinderen en drie kleinkinderen; uiteindelijk is dat wat mijn leven bepaalde.

Gaandeweg ben ik in de ban geraakt van andere culturen en godsdiensten; ik ben Chinees gaan leren en was daarna erg geïnteresseerd in de religies in China en vooral in het dieper doordringen in het taoïsme. Ik heb na mijn pensioen vaak lezingen over China en het taoïsme gegeven. Het is me duidelijk geworden dat ons grote bescheidenheid past en dat we niet te snel moeten pretenderen dat wij hen begrijpen.

Met Kerk heb ik altijd iets gehad, met een gemeenschap, waarin innerlijke groei als mens nagestreefd wordt. Net zoals Jezus steeds sprak over zijn diepste wezen, de relatie met zijn Vader, zo zoeken ook wij mensen naar onze innerlijke kern en van daaruit naar de mogelijkheden wat ons te doen staat in de samenleving. Daar is bezinning voor nodig, bezinning die gericht is op het loslaten van het ik/ik/ik en op zoek gaat naar het diepere zelf.

Dat is wat ik ook herken in het taoïsme; deze ‘godsdienst’ (eigenlijk is het geen godsdienst maar zonder dat ook een levenshouding) is wars van wetten en dogma’s; je probeert naar de diepste kern in jezelf te komen, daarnaar te luisteren en dan gebeurt van daaruit wat gebeuren moet. Ik vraag me af of juist dat niet de kern is van wat Jezus van Nazareth verkondigde. ‘Er is maar één gebod, het gebod van de liefde’, zegt Hij tegen schrift- en wetgeleerden, die het als hun taak zien de 613 ge- en verboden van de Thora uit te leggen en op te leggen. ‘Je moet opnieuw geboren worden’, zegt Hij tegen, die ene schriftgeleerde, Nicodemus, die Hem in de nacht opzocht en wilde weten wat Hem zo bezielde.

De Kerk, het instituut, is in de loop van de eeuwen ook veel meer een machtsinstituut geworden, dat zich beroept op wetten en dogma’s, terwijl haar boodschap juist zou moeten zijn: bevrijd je van opgelegde wetmatigheden. Het blijft een continue strijd om je te ontworstelen aan deze dwang van buiten; dat is toch de boodschap van Jezus: ik denk wat dit betreft bijvoorbeeld aan zijn verhaal van de Barmhartige Samaritaan, van de Overspelige Vrouw, en van de Farizeeër en Tollenaar in de tempel.

Dit gedachtegoed vind ik terug bij het taoïsme; het is daarom dat deze ‘godsdienst’ mij zo boeit. Het is daarom ook dat andere godsdiensten mij boeien: want net zo als het christendom, hebben ook andere godsdiensten eigen vormen gekregen, afhankelijk van de cultuur, maar in wezen hebben ze hetzelfde gronduitgangspunt: je ontworstelen aan wetmatigheden, opgelegde ballast van wetten en dogma’s opruimen, ‘vrij worden’, ‘kind worden’. Je moet iets loslaten om iets te krijgen.

Pas als je je ‘ik’ kwijt bent, kun je in de gemeenschap echt meedoen. Dit ‘vrij worden’ is wat in de Andreas verkondigd wordt en nagestreefd wordt; daarom koester ik de deelname aan deze parochie. Het zal uit mijn verhaal nu wel duidelijk zijn waarom Guido Gezelle voor mij zo’n inspirerend persoon is met zijn gedichten, vooral met dat prachtige gedicht waarmee ik dit gesprek begon: 'Gij badt op enen berg alleen, en… Jesu, ik vind er geen waar ‘k hoog genoeg kan klimmen om U alleen te vinden'."

Met deze laatste verwijzing naar het begin van ons gesprek konden wij ons mooie onderhoud afronden. Gard geeft het stokje door aan Math Gulpers; dat verhaal zal te lezen zijn in het parochieblad van november.

Geert Bles

Anne Gulpers

Op vrijdag 14 augustus om half elf hebben we afgesproken op de Ds. Jongeneelstraat 12; als zij de deur opendoet, zeg ik spontaan "Wow, Anne!" Ze straalt, is in verwachting, zichtbaar; en dat het blijde verwachting is wordt duidelijk als we naar binnen gaan; de koffie wordt ingeschonken, en ik ga naar haar luisteren:

"Het is bijna onwerkelijk", zegt Anne, "ongelooflijk, dat een echt mensje in mij groeit, leeft, een kloppend hartje heeft; echt een wondertje, ik kan geen ander woord vinden. En nu het zich steeds meer in mij beweegt en trappelt, groeit ook bij mij het besef: het is van mij, van ons, en daarmee gelijk opgaand het besef van verantwoordelijkheid voor het kindje dat ons is toevertrouwd. Belangrijk is voor mij te denken: het is niet vanzelfsprekend dat je hieraan mag meedoen, dat je een kindje mag krijgen, dat je lichaam mag deelnemen aan de schepping van een nieuw mensje in deze wereld. Wij hebben in deze laatste maanden ons best wel eens zorgen gemaakt: in wat voor wereld komt ons kindje straks terecht? Maar dan ontstaat er toch tegelijk een kracht in mij/ons: het gaat ons lukken dat ons kindje goed opgroeit en een gelukkig mens wordt. Dat het geniet van de gewone kleine dingen van elke dag, en niet meegezogen wordt in de akelige dingen van deze wereld.

We hebben een sterke familie en een kring van fijne vrienden om ons heen, die er altijd zijn. Van thuis heb ik meegekregen: geniet elke dag van alle kleine dingen op je pad; het is niet gezegd dat iedereen 80/90 jaar wordt; mijn broer Joep is jong gestorven; mijn beste vriendin Kiki is vijf jaar geleden verongelukt; mijn vriend Bart heeft beide ouders al verloren. We hebben als mens niet het eeuwig leven; zie daarom het leven als een geschenk; wees er dankbaar voor, en maak van elke dag iets moois."

Als Anne spreekt over de dood van Joep, van Kiki, vraag ik haar, hoe zij dat heeft ervaren en hoe ze over de dood denkt. "Natuurlijk", zegt ze, "heb ik dat erg gevonden maar ik was nog een kind toen Joep stierf en reageerde kinderlijk; ik herinner me dat ik zei: nu kan ik zijn slaapkamer hebben, en zoiets. Pas later speelden gedachten als: hoe zou het geweest zijn als hij er geweest was? Dan hadden mijn zus en ik een grotere broer gehad. Mijn ouders zijn wel heel beschermend geweest tegenover ons. Maar waar hij nu is, daar denk ik eigenlijk niet zo over; ik denk niet dat hij ergens boven is, naar ons kijkt hier beneden, op ons wacht, etc.; dat zijn wensgedachten volgens mij, maar geen werkelijkheid. Toch ontsnapt mij wel eens iets als: Joep, als je er echt bent, zorg dan dat dit of dat mij lukt, of dat dit of dat goed afloopt.

Ik heb al pratende al een beetje een sluier opgelicht over geloven, over mijn geloof, realiseer ik me. De Bijbel heeft veel verhalen, vaak mooie verhalen, daar hou ik van en ik vind ze ook belangrijk. Maar zijn ze werkelijk gebeurd? Moet ik ze letterlijk zo verstaan? Ik denk eerder dat het beelden zijn, beeldverhalen, die me inspireren om mijn eigen stappen te zetten, en die me perspectief geven, kracht en hoop. En mijn verhouding tot de kerk? Ik moet eerlijk zeggen, dat ik te midden van leeftijdgenoten soms aarzel te zeggen dat ik iets met kerk heb, omdat ik weet wat zij dan denken. Ze vinden het niet hip, ze vinden kerk ouderwets, niet van deze tijd, te degelijk, te kerkelijk: met wieroken, een boek kussen, opstaan, knielen, knikken, buigen, etc., en met een vingertje om ons te vertellen hoe het moet. Ze hebben weinig ervaring met een kerk waar het anders gaat. Ik kom graag in de Andreas, heb daar meegedaan met kindervieringen en een enkele keer een overweging; er ademt daar iets van vrijheid, ruimte geven, luisteren naar elkaar.

Als je mij vraagt of ik nog een gedachte heb die ik belangrijk vind en zou willen meegeven aan anderen, dan is het iets waar Bart en ik vaak over praten: 'Je kunt eigenlijk niet iemand niet leuk vinden'. Want, als dat gebeurt, als ik iemand niet leuk vind, dan ligt dat aan mij; dan heb ik onvoldoende interesse getoond in die persoon. Maar als ik stilsta bij die persoon, en mij in hem/haar verdiep, dan zal ik hem begrijpen en het interessante van deze mens zien, en niet meer kunnen zeggen dat ik hem niet leuk vind."

Op mijn vraag of ze enkele mensen kan noemen, met wie zij graag aan tafel zou gaan op mijn kosten, moest zij even nadenken. Toen kwam het antwoord: "Met Lian, de moeder van Kiki, en mijn eigen moeder; beiden hebben het moederschap ervaren, maar ook dat je zomaar een kind kunt verliezen; daar zou ik dan met hen over willen praten, of en in hoeverre dit hun leven heeft veranderd."

De tijd van dit mooie open gesprek vloog voorbij en vroeg om een afronding; Anne heeft haar vader Math Gulpers gevraagd of hij het stokje van haar wil overnemen. Dat verhaal kunt u tegemoet zien in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Mimi Rila

Toen we op vrijdag 26 juni om 11.00 uur bij elkaar kwamen in de Andreas, begonnen we natuurlijk over de coronatijd, hoe we dat hadden ervaren en zo. Uiteraard kwam bij haar de broze gezondheid van Ton, haar man, ter sprake, en wat dat betekende voor hen, voor haar. De tegeltjeswijsheid “men lijdt het meest aan het lijden dat men vreest” kwam langs en bleef terugkomen in haar verhaal. Zij vertelt:

“Ik ben de tweede uit een gezin van zeven. Mijn ouders kwamen beiden uit Breda en zijn na de oorlog naar Heerlen gekomen, waar ik ben geboren. Mijn man Ton komt van Rotterdam en is rond 1960 in Heerlen komen wonen; hij was chef bij groothandel Makro in Nuth; ik werkte in de kraamzorg. In 1971 zijn we voor de wet getrouwd om eerder een woning te krijgen; in 1972 door pater Brom in de kapel van Bernardinus. Trouwen betekende toen ontslag uit je werk. Vrij kort daarna werden onze twee zonen geboren. Toen de kinderen wat groter waren heb ik mijn werk weer opgenomen.

Toen de AOW-leeftijd aanbrak, verheugden wij ons daar echt op: dingen doen waar wij nooit aan toe waren gekomen. Wij waren 48 jaren getrouwd; natuurlijk hadden we heel bewust voor elkaar gekozen, in lief en leed. Maar toen het leed zich aandiende, ben ik wel een tijd lang heel opstandig geweest, kwaad op alles en iedereen, en zelfs op God: waar hebben we dit aan verdiend? Wat heb ik/hebben we verkeerd gedaan? Bij Ton werd namelijk kanker vastgesteld. Hij heeft altijd veel ongemakken en pijn, en ik sta erbij, machteloos omdat genezing uitgesloten is. Met palliatieve zorg wordt zijn leven draaglijk gemaakt en mogelijk verlengd.

Wij zijn nu enige tijd verder; en ik moet zeggen dat ik er nu wat rustiger onder ben in mijn hoofd. Het had blijkbaar die tijd en strijd nodig om de verandering in ons leven een plek te kunnen geven. Onze relatie veranderde immers van man/vrouw naar afhankelijkheid en verzorging; het vergt jaren van ervaring om daarmee in het reine te komen, om ook anders over God te denken. Het is mij nu duidelijk: Hij kan dat niet willen; een God die dat zou willen, is mijn God niet. In dit proces ben ik veel geholpen door vrienden/innen in de kerk. In ‘Samen Onderweg’ voelde ik mij daarom thuis; met hen kunnen praten over wat je in het leven tegenkomt en een luisterend oor vinden is heel belangrijk. Ik ben daar lector geweest. Ik ben dat nu ook in de Andreas; ik voel deze kerk als een warme gemeenschap, waar – niet alleen in woord maar ook metterdaad – ruimte is voor iedereen; er is geen verschil voelbaar; ik denk dat je het moet meemaken om dit te kunnen beamen.

Een inspirerend persoon in mijn leven is Michelle Obama; door de manier waarop zij leefde; zij was presidentsvrouw en toch o zo gewoon; zij doet zich niet mooier voor dan zij is. Leven heeft inhoud, door de zorg die men besteedt aan anderen. Ik heb dit ondervonden als kind in het gezin, waarin ik ben opgegroeid; in mijn werk in de kraam; en ik ervaar dat nu weer in mijn gezin, nu ik veel zorg moet besteden aan Ton; niet altijd gemakkelijk, maar wel zinvol.

De klok tikt verder; ik denk wel eens aan de dood maar ben er niet bang voor; ik zie het als een overgang naar iets anders, wat dat dan ook mag zijn. Misschien ben ik wel bang voor wat er vooraf allemaal zou kunnen gebeuren, maar moet daar nu nog maar niet over inzitten; het komt zoals het komt: ‘men lijdt het meest aan het lijden dat men vreest’.

Mocht ik de gelegenheid krijgen om een paar mensen uit te nodigen om uit te gaan eten, dan zou ik er twee willen vragen: mijn vader en u. Hij was niet erg spraakzaam, maar wel altijd heel erg betrokken bij de kerk. Het was natuurlijk een heel andere tijd: maar wat bezielde hem zo? waar haalde hij de kracht vandaan? hoe dacht hij over kerk? Ik zou jullie daarover willen horen met elkaar.”

Met deze wens kwam het gesprek ten einde; Mimi heeft nog niet iemand gevonden die het stokje van haar overneemt. We laten ons verrassen in het parochieblad na de zomer.

Geert Bles

Tonnie Sistermans

Op de zonnige Tweede Pinksterdag zat ik rond koffietijd in de Permstraat in de tuin om te luisteren naar Tonnie’s verhaal. Op een gegeven moment neuriede zij de canon: ‘Blijf niet staren op wat vroeger was; sta niet stil in het verleden.’ Het leek de draad te zijn waarlangs haar verhaal zich ontspon. Ik luisterde:

"Ik ben geboren in Maastricht in 1935 als zevende van tien kinderen. Mijn vader was marechaussee, mijn moeder onderwijzeres. Ze heeft nooit voor de klas gestaan omdat zij trouwde; zo was dat toen. Het gezin is naar Neerbeek verhuisd, want mijn vader werd technicus bij de Maurits; dat verdiende beter dan het beroep van marechaussee. Ik ben in Neerbeek opgegroeid; daar heb ik ook de vierjarige avondopleiding voor kinderverzorgster gevolgd. Dat werk heb ik jarenlang gedaan bij particulieren in Geleen en omgeving. Van 1958 tot 1960 heb ik mijn zus in Valkenburg geholpen, die zelf vier kinderen had en ook nog de zorg voor de twee kinderen van een broer, wiens vrouw gestorven was. In die tijd heb ik Sjef Sistermans leren kennen, kapelaan in Valkenburg. Zijn ouders die bij hem op de kapelanie woonden, deden de huishouding voor hem. Toen zij stierven in respectievelijk 1962 en 1964, deed Sjef een beroep op mij. Ik heb daar ‘ja’ op gezegd en ben met hem meeverhuisd naar Hulsberg en Venlo. Daar kwam in 1975 een einde aan zijn priesterbestaan door een conflict met bisschop Gijsen. Wij verhuisden naar Heerlen, waar Sjef werk kreeg als bibliothecaris aan de PABO. In 1976 zijn we getrouwd en in 1981 verhuisden we naar de Permstraat in Zeswegen. In 2008 is hij gestorven; sinds die tijd ben ik weer alleen.

Mijn ouders waren degelijk katholiek, maar wel kinderen van hun tijd. Ook wij zijn zo opgevoed en hadden veel binding met de kerk. Mijn leven is gegaan zoals het gegaan is. Ik moest mij gaandeweg verhouden tot wat en wie op mijn pad kwam. Daardoor heb ik geleerd ‘niet te blijven staren op wat vroeger was’. Hier in Heerlen kerkten wij in de Samen Onderwegkerk aan de Akerstraat. Ik heb me daar als een vis in het water gevoeld als lector, collectant en zangeres in het koor. Toen Samen Onderweg in 2016 opgeheven werd, ben ik met vele anderen overgegaan naar de Andreasparochie, en dat voelt nog altijd goed. Voor mijn gevoel is de Andreasparochie toch nog anders dan Samen Onderweg. Als je me vraagt ‘hoe dan?’ dan zeg ik: vanwege het taalgebruik; dat is hier eenvoudiger, verstaanbare mensentaal, theologie waar je iets mee kunt. Misschien komt dat wel door de bestaande policy om leden van de gemeenschap de gelegenheid te geven (of moet ik zeggen: uit te dagen?) het woord te nemen. Wat ik ook belangrijk vind is: parochianen nemen spontaan hun eigen verantwoordelijkheid en doen alles vrijwillig en onbetaald; misschien is dat wel de kracht van de Andreas; de parochie is van hen: ‘Blijf niet staren op wat vroeger was.’

Een inspirerend persoon in mijn leven is Sjef geweest; hij heeft me geleerd voor mezelf te kiezen, en niet altijd ‘ja-en-amen’ te zeggen, wat ik vroeger wel altijd deed.

Voor mij bestaat de zin van leven in: er zijn voor de ander; open staan voor de ander als hij/zij hulp nodig heeft; dat hoeft niet te bestaan in grootse dingen; vaak is een klein gebaar voldoende.

Als je mij de gelegenheid zou bieden om drie mensen aan tafel te nodigen, dan zouden dat zijn: Marianne Duurvoort, Eline Claassens en Jet van Wahnen. Waarom die drie? Omdat ik mijn waardering wil uitdrukken voor hun dienstbaarheid en hun trouwe vriendschap."

Met deze bemerking kwam het bewogen levensverhaal van Tonnie ten einde; zij heeft Mimi Rila bereid gevonden het stokje van haar over te nemen; haar verhaal zullen we in de volgende editie van het parochieblad kunnen lezen.

Geert Bles

Fieke Verschueren

  • “Leven is groeien.
  • Het oude loslaten om open te staan voor het nieuwe.
  • Leven is gevoelig worden en blijven voor wat voorbij het zichtbare is.
  • Leven is ervaren wat je opdracht is en die vervullen met dankbaarheid.
  • Leven is de liefde leven, de liefde zijn.”

Deze tekst lag op tafel toen ik op 1 mei bij haar thuis kwam voor dit interview. Het is Fieke’s motto en vormde meteen de kapstok voor ons gesprek. "Het oude loslaten?", was mijn vraag, "vertel eens", en zij begon:

“Ik heb dit aan den lijve ervaren, acht jaar geleden na de dood van Tom. Het eerste half jaar voelde als een emotionele aardbeving door het gemis/het verdriet en ik kwam niet toe aan leven… Totdat ik alle moed bijeenraapte en me in het diepe stortte door naar Les Vaux in de Auvergne te gaan. Om daar te ontdekken hoe ik verder moest, hoe ik mijn verdriet en het gemis van Tom kon verweven met mijn leven. Samen met vijf lotgenoten gingen we aan de slag. Daar gingen mij de ogen open: ik moest niet in het verdriet blijven hangen; dat blokkeerde mijn toekomst. Ik moest dat loslaten en zo ruimte scheppen voor iets nieuws, voor een nieuwe levensopdracht. Ik zag weer een opening hoe ik verder kon. Ik had het voorbeeld van mijn maatje Tom voor ogen; hij kon echt luisteren naar mensen en zich inleven. Als radiotherapeut oncoloog had hij met patiënten van doen, maar hij zag hen en ook hun familie altijd eerst als mens met hun angst, hun hoop. Nu nog ontvang ik kaarten van mensen die daar heel dankbaar voor zijn. Ja, zo wil ik mijn leven ook invullen: oog hebben voor wat mensen op momenten echt nodig hebben.

Met die gedachte kwam ik een paar jaar geleden in de Andreaskerk. Ik voelde mij meteen thuis want ik trof een gemeenschap van mensen die ditzelfde doel hebben en het ook waar maken: ‘de liefde leven, de liefde zijn’. Dit valt ook steeds te beluisteren in de woorden die gesproken worden, die altijd ingaan op dit punt in de woordkeuze, verstaanbare taal en altijd lijnen trekken naar de actualiteit. Ik ben in 1971 met Tom getrouwd. Hij kwam uit Roermond uit een gezin van negen, ik uit St. Odiliënberg uit een gezin van vijf. Ik heb jarenlang gewerkt als directiesecretaresse in Zorgcentrum de Dormig in Landgraaf. Ik deed dit werk met heel veel passie omdat ik ook in die functie veel kon betekenen voor mensen. Ik zou absoluut niet geschikt zijn voor een functie in het bedrijfsleven. Kort na ons 40-jarig huwelijk is Tom overleden. Wij hebben twee kinderen, een zoon en een dochter, en vijf schatten van kleinkinderen. We hebben veel geluk gekend! Ik ben oppas-oma, en kom daarom niet toe aan een vaste vrijwilligerstaak in de parochie, maar probeer wel altijd ad hoc te helpen wanneer dat nodig is.

Een persoon die mij inspireert in mijn leven is Elly de Bruijn; zij is de directeur van Les Vaux in Frankrijk, de stichting die zich toelegt op het coachen van kankerpatiënten en hun naasten om zo goed mogelijk om te gaan met de bedreigende ziekte en hoe daarna verder... Haar niet aflatende energie – zij is de tachtig ruim gepasseerd – en haar manier van werken spreken mij erg aan. Helpen betekent voor haar niet alleen maar troosten, maar vooral luisteren en een opening zoeken naar nieuw leven, naar perspectief. Geloven betekent voor mij: steeds blijven proberen – in de voetstappen van Jezus van Nazareth – de liefde te leven, de liefde te zijn. Dus niet zozeer dogma’s aannemen en regels volgen. Of ik bang ben voor de dood? Niet om dood te gaan, maar ik zou het wel moeilijk vinden afscheid te moeten nemen van mijn kinderen, kleinkinderen en mensen die mij dierbaar zijn. Als ik één levensles met anderen mag delen dan is het dit: 'Blijf niet steken in verdriet, maar ga erdoor heen en je zult er rijker uitkomen.'

Ik zou het best fijn vinden om een paar mensen uit te nodigen aan tafel als mij daartoe de gelegenheid geboden wordt. Dan zou ik de partner van een onlangs overleden vriendin (na 60 jaar vriendschap) vragen en een goede vriendin die lang in Oeganda gewoond heeft. Ik denk dat ik met hen een fijn en diepgaand gesprek zou kunnen hebben over het leven en hoe je omgaat met verlies.”

Hier kwam ons boeiende gesprek ten einde; Fieke heeft Tonny Sistermans bereid gevonden het stokje van haar over te nemen; dat verhaal kunt u dan lezen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Joep Consten

Het is 11 februari na de middag als wij in de huiskamer van de Andreas bijeen komen; Joep heeft op het middaguur, samen met enkele andere vrijwilligers van de parochie, een lunch verzorgd voor een aantal vluchtelingenkinderen van de basisschool ‘De WereldDelen’ aan de Gaffelhof; daarover begint hij het gesprek als ik vraag wat hem motiveert:

"In Landgraaf staan letters van een meter groot op een brugleuning gemonteerd: 'doe iets'; dat is iets wat mij aanspreekt en de rode draad in mijn levensverhaal zou kunnen zijn.

Ik ben geboren in 1950 in de vroedvrouwenschool in Heerlen, maar ik ben opgegroeid in Brunssum. Het gezin telde negen kinderen; mijn vader had de HTS in Heerlen doorlopen en bekleedde diverse hoge functies bij de staatsmijnen, o.a. als hoofd van de werkplaats; daar hield hij zich vooral mee bezig, terwijl hij de taak voor het grote gezin aan mijn moeder overliet, die dit echter nauwelijks aankon. Daarom ben ik vaak met broers en zussen in tehuizen beland en was mijn moeder ook vaak weken of maanden naar een herstellingsoord of bij familie. Tot mijn zevende jaar vervulde mijn oudste zus meer de rol van moeder voor ons. Mijn moeder regelde vaker voor enkele weken een verblijf voor mij bij familie op een boerderij. Ik heb goede herinneringen aan de duidelijke taken, de structuur en de natuur. Omdat mijn vader andere verwachtingen had van mij, kon hij zich niet altijd verenigen met mijn studiekeuzes; ik heb – na de lagere school in Brunssum en Bernardinus in Heerlen, die ik in 1969 afrondde – mijn eigen weg moeten zoeken en vaak mijn eigen studie moeten bekostigen. De moeilijke thuissituatie heeft me altijd parten gespeeld; ik had geen rust in mijn hoofd; ik heb diverse studierichtingen geprobeerd (natuur- en scheikunde, Indische filosofie, psychiatrie), maar tenslotte vond ik wat mij lag. In 1975 kwam ik via de UTP op de TKI in Sittard; daar heb ik theologie gestudeerd, MO-A (onderwijs) en MO-B (pastoraal). Tijdens mijn studie heb ik een aantal jaren gewerkt als pastor in de kinderbescherming in Maastricht en meegewerkt aan het vormen van vier of vijf leefgroepen (Ujama-model) in ‘de Nieuwenhof’. Ik combineerde dit met het geven van godsdienstlessen in Sittard en Landgraaf, hetgeen betekende dat ik ook nog in de avonduren druk was met lessen voorbereiden en studeren. In die tijd trouwde ik met Gertie; wij gingen in Heerlen wonen. In een jaar tijd stierven mijn ouders; de drie dochters die wij kregen, hebben zij nooit gezien.

Na de dood van mijn ouders namen wij Mieke, mijn zus die zwak begaafd is, voor meer dan twee jaar bij ons in huis op. Maar de combinatie van werk en een groeiend gezin was blijkbaar meer dan ik aankon; het eiste een zware tol; ik stortte in, kon niet altijd de goede vader zijn die ik wilde zijn, raakte uit werk en werd huisman. Het gezinsleven ging eronder lijden, ons huwelijk hield geen stand. Na onze scheiding hebben altijd een of twee dochters bij mij gewoond.

Door mijn pastorale werk had ik contacten opgebouwd met pastorale werkers, zoals Eline Claassens en Elly Bus, die regelmatig bijeenkwamen in gespreksgroepen in Vrangendaal in Sittard. Via hen kreeg ik te horen over de Andreas in Heerlen; zodoende ben ik hier terecht gekomen. Al ben ik helemaal niet zo kerks, kom ik hier toch graag, omdat dit een kerk is die in mijn ogen probeert te zijn zoals ze bedoeld is: ze koppelt de boodschap van het evangelie aan wat mensen bezighoudt en aan wat vandaag in de wereld plaatsvindt; ze nodigt uit tot vrijheid en mondigheid, en inspireert de gemeenschap om in beweging te komen en de handen uit de mouwen te steken. Maar eigenlijk geloof ik niet zo in de kerk; ik geloof meer in het geloof.

Een persoon die mij inspireert? Dat hangt meer af van het vaarwater waarin ik mij op een bepaald moment bevind. Ja, de uitspraak van Friedrich Nietzsche: ‘Jezus was de eerste en laatste Christen’. Het zal God weinig interesseren of mensen zeggen dat hij dood is, het gaat er meer om dat wij laten zien dat hij leeft. Maria als troosteres en middelares begeleidt mij al mijn hele leven. Al jaren lees ik van en via mystieken over het leven van Jezus. Voor de dood ben ik niet zo bang, hoe dan ook; ik zie het meer als een overgang naar een ander leven.

Met deze gedachte loopt het gesprek met Joep ten einde; hij heeft Fieke Verschueren bereid gevonden het stokje van hem over te nemen; dat verhaal kunt u dan lezen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Marga Meyer

  • 'Op school stonden ze op het bord geschreven,
  • het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
  • hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven;
  • de ene werkelijkheid, de ander schijn.
  • Hebben is niets, is oorlog, is niet leven,
  • is van de wereld en haar goden zijn;
  • Zijn is boven die dingen uitgeheven,
  • vervuld worden van goddelijke pijn
  • Hebben is hard, is lichaam, is twee borsten,
  • is naar de aarde hongeren en dorsten,
  • is enkel zinnen, enkel botte plicht.
  • Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
  • is kind worden en naar de sterren kijken,
  • en daarheen langzaam worden opgelicht.'

Met dit gedicht eindigde eigenlijk ons gesprek in de Andreas op 30 januari, maar omdat het de toon zet voor het hele gesprek, openen we ermee. Marga vertelt, ik luister:

"Ik ben geboren in Heerlen in 1953. Ik heb nog een jongere zus; we zijn opgegroeid in een heel warm gezin. We hadden fijne ouders, mijn vader was katholiek en mijn moeder Nederlands Hervormd. Zij stonden open voor alle geloven en praatten daar ook vaak over. Ze gaven ons hierdoor de ruimte om onze eigen keuze te maken; ik ben bij voorbeeld ook vaak op bezoek geweest in de Heerlense synagoge (tegenover de Royal). Mijn moeder deed namelijk de boekhouding bij de Bata-schoenenzaak van de joodse familie Olman; 'opa Ies' nam mij dan geregeld mee. Ik heb de zondagsschool gedaan op het Tempsplein, maar dat sprak mij op een gegeven ogenblik niet meer zo aan omdat ik het te belerend en te dogmatisch vond. Later heb ik voor het katholieke geloof gekozen, waar ik meer vrijheid dacht te vinden; dat was in 1977. Priester Ger Ritzen, die pastoor was in Maria Gewanden en een goede vriend van mijn ouders, heeft daar ook een belangrijke rol in gespeeld. Zeker in de tijd van bisschop Gijsen had hij een frisse kijk op het geloof en hoe dat vorm zou kunnen krijgen in de toch al zo veranderende samenleving; dat sprak mij erg aan.

God is voor mij niet iemand die alles voor je doet, maar iemand die je uitnodigt/uitdaagt om zelf de handen uit de mouwen te steken, de wereld mooier te maken en te houden.

Jezus zie ik als een soort vakbondsman anno 2020 die mensen de ogen opent voor wat er gaande en van wezenlijk belang is. Door zijn ontmoeting met Hem is de blinde Bartimeüs anders gaan zien, mijn inziens niet fysiek, maar tot inzicht gekomen om anders naar de werkelijkheid te kijken; en in het verhaal van de barmhartige Samaritaan is het de blik van de arme man langs de weg die mij anders laat zien en zegt wat me te doen staat.

In 1980 ben ik getrouwd en met Jo in Heerlerbaan komen wonen; we hebben twee kinderen. Na de geboorte van onze oudste zoon zijn we in contact gekomen met de Andreasparochie. Een ijverige stagiair, Jan Rietveld, kwam informeren waarom onze zoon nog niet gedoopt was; we vertelden hem dat de doop had plaatsgevonden in de paaswake in de kapel van het toenmalige De Weverziekenhuis. Er volgden toen een aantal bijzonder leuke gesprekken; ik raakte meer en meer betrokken bij de Andreas. In 1989 bij de doopvoorbereiding, die ik meer dan 25 jaar met veel liefde en plezier heb gedaan; bij de communievoorbereiding, de kindernevendienst en de gezinsvieringen. Op dit moment participeer ik nog in de pastoraatsgroep en de liturgiegroep; sinds 2013-2014 ben ik kartrekker van de commissie kerk en kunst die probeert de Andreaskerk en haar architect Laurens Bisscheroux blijvend onder de aandacht te brengen door het organiseren van exposities, concerten, rondleidingen e.d. Mijns inziens zijn er vele raakvlakken tussen kerk, kunst en geloof. Samen met Ank Frederiks – die hiervoor ook een heleboel werk verzet en van onschatbare waarde is – proberen we onze kerkgangers en bezoekers steeds iets moois aan te bieden.

Als me de gelegenheid geboden wordt om met iemand uit te gaan eten, dan nodig ik zeker Marijk Greweldinger uit; ik wil horen wat haar zo inspireert in het 'atelier van de zintuigen’ in Maastricht, waar ze kinderen leert te ervaren in het omgaan met onze zintuigen horen, zien, voelen, proeven, etc. Dit laatste komt ook heel dicht bij het prachtige lied dat kort geleden in de Andreas klonk en iemands levenslied was: 'Wek mijn zachtheid weer, geef mij terug de ogen van een kind, dat ik zie wat is, en mij toevertrouw, en het licht niet haat'."

Hiermee eindigden wij ons gesprek; het zal helder zijn waarom het begon met het gedicht van Ed Hoornik.

Geert Bles

Anne Winthaegen

Op 30 december om half elf kwamen we bij elkaar in de koffiekamer van de Andreas, Anne, haar moeder Ellen en ik. "Je zult het wel spannend vinden" zei ik, maar dat viel mee: ze had al vaker interviews gegeven op haar werk. Toen vroeg ik meteen maar naar haar werk; zij stak van wal en ik luisterde:

"Ik heb nog vakantie tot 2 januari; ik werk in de horeca bij Talentino in Margraten, al vanaf 2013, toen ik klaar was met de Catharinaschool in Welten; met mij werken daar nog enkele jongens en meiden van die school. Mijn werk bestaat nu eens in opdienen en dan weer helpen in de keuken; ik werk daar drie dagen in de week van 10 tot 4 uur na de middag; op dinsdag ben ik vrij en op vrijdag werk ik bij de Rabobank in Heerlen. Wij gaan naar Margraten altijd met een speciaal busje. Een van de jongens is Maikel; hij woont ook in Heerlen en is mijn vriend, al vanaf de school; ik ontmoet Maikel ook bij het zwemmen en bij het sporten in het fitnesscentrum. Zes jongeren met een beperking vormen sinds kort een vriendenclub die twee keer in de maand samenkomt voor muziek of schilderen, of naar theater of harmonie gaat.

Ik ben geboren op 13 augustus in 1995; ik heb nog een broer, Juul; hij gaat nog naar school, ICT in Heerlen; wij kunnen goed samen; 'kibbelen' toch als broer en zus, maar het komt altijd weer goed.

In de Andreaskerk kom ik graag; wat ik vooral fijn vind is zingen met het Sopafkoor; ik heb ook een keer de hostie mogen geven aan de mensen. Ja, zingen is mijn lust en mijn leven; ik zing en dans vaak thuis in de kamer; mijn lievelingslied is "Neem me mee naar het land van de Regenboog" van K3."

Toen Anne dat zei, vroeg ik haar om te dansen in de koffiekamer, maar dit lukte niet; misschien vond ze de koffiekamer te klein (G.B.). Ze ging door:

"Tot 2016 heb ik altijd meegedaan met een groepje met Nan om de paaskaars te schilderen; dat vond ik heel fijn; een van die kaarsen die ik ook mee heb geschilderd, hebben wij van de kerk gekregen en staat bij ons thuis in de kamer. Mijn moeder is altijd thuis; ik help haar met strijken, stofzuigen, opruimen en zo; mijn eigen kamer ziet er altijd netjes uit, daar zorg ik wel voor. Iemand die ik heel bijzonder vind is mijn vader Bart, omdat hij mij altijd helpt als ik ergens mee zit; hij is superlief.

Op vakantie gaan we altijd naar Zweden; dat doen we al tien jaar met de caravan; omdat het daar zo mooi is; we nemen dan allerlei spelletjes mee. Als ik drie mensen mee uit mag nemen om ergens samen te eten, dan vraag ik mijn vriendin Fieke, mijn vriendin Niki, en mijn oma uit Simpelveld; dan gaan we natuurlijk niet naar McDonalds of zo maar naar Talentino in Margraten."

Dit was het mooie verhaal van Anne, dat begon met Talentino en ook eindigt met Talentino; het was best spannend; ik heb haar gezegd dat ik vast en zeker een keer naar Margraten kom om me te laten bedienen door het horecapersoneel van Talentino. Anne geeft het stokje door aan Marga Meijer; dat komt in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Marion Braad

Op woensdag 6 november kwamen we samen voor dit interview; het was een drukte van jewelste op Palestinastraat 326: taalcursussen, Taiama-groep, enz., maar het lukte ons alsnog ergens een hoekje te vinden. In haar verhaal klinkt haar levensmotto: ”ik houd van iedereen”; dat dit geen loze woorden zijn en hoe dit gaandeweg in haar leven gestalte krijgt, blijkt uit haar verhaal; zij steekt van wal, ik luister:

"Ik ben geboren in Heerlen in 1961, nummer zes uit een gezin van zeven kinderen, vijf meiden en twee jongens. Mijn vader kwam na de oorlog uit de omgeving van het pittoreske Giethoorn naar Heerlen om te werken in de mijn; net als mijn opa was ook hij boerenknecht; dat betekende een karig loon; werken in de mijn werd beter betaald. Maar de overgang van de frisse buitenlucht naar de stoffige mijn viel hem zwaar; hij ging met mijn moeder, die uit Terwinselen kwam, terug naar zijn geboortegrond; toen echter het gezin zich uitbreidde, besloten zij in 1957 om toch terug te keren naar Limburg; er moest brood op de plank komen voor zoveel monden; zij gingen in Schaesberg wonen.

Na basisschool en mavo heb ik van 1978 tot 1981 de middelbare tuinbouwschool in Venlo gedaan; mijn gezondheid was niet optimaal; vanaf mijn vierde kampte ik met chronische astma; op mijn 22ste heb ik in Utrecht een zware operatie ondergaan vanwege hartvliesontsteking; ik mocht daarna een jaar naar Davos voor gezonde lucht. Toen ik in 1984 weer terugkwam, kreeg ik als arbeidsongeschikte een Wajonguitkering, en zocht naar een zinvolle invulling van mijn leven. Tekenen en schilderen waren mijn hobby; als ik dat deed verdwenen mijn astma-aanvallen als sneeuw voor de zon; ik ben toen bloemschikcursussen gaan geven; ik heb dit een jaar of zes gedaan tot 1997 en ontdekte hoe mensen glunderden als er iets moois uit hun handen kwam. In 1996 heb ik een cursus stervensbegeleiding gevolgd bij Patiëns; en sindsdien heb ik me daarvoor ingezet tot op de dag van vandaag.

In 2002 ben ik bij ATD terecht gekomen; dit werk heeft mijn passie; ik heb dit van huis uit meegekregen, maar door mijn ziekte heb ik ervaren wat het betekent zorg te ontvangen; ik kan me in mensen inleven die niet overal aan mee kunnen doen en zich buitengesloten voelen of buitengesloten worden; dat je toch zin aan je leven kunt geven zonder daarvoor geld te krijgen. Ik ben een mensen-mens; je kunt iedereen liefde geven; niet alleen met mooie woorden maar ook in de praktijk. Ik heb een levenspartner en maatje gevonden in Marcel, met wie ik sinds 1982 samenwoon; dit was aanvankelijk wat aftasten of hij dat kon en wilde vanwege mijn broze gezondheid; inmiddels zijn 37 jaar verstreken en we zijn gelukkig. Van huis uit ben ik Nederlands Hervormd, terwijl Marcel katholiek is; in beide gezinnen speelde het geloof een grote rol en vormde de bodem voor normen en waarden in ons leven; het gezegde 'twee geloven op een kussen, daar speelt de duivel tussen’ kennen we wel, maar geldt voor ons in ieder geval niet.

Via de ATD, die enkele jaren geleden een plek zocht voor de wekelijkse ontmoeting, ben ik bij de Andreas terecht gekomen; de Vierde Wereld-beweging van/met/ voor mensen voelt zich in deze parochie welkom en als een vis in het water; ik zit nu in de ontmoetingsgroep en in de groep bloemenschikken; ik ben van harte bij de kerk betrokken; mijn favoriete plek is de huiskamer omdat je daar de mensen ontmoet. Als inspirerende personen in mijn leven komen vooral mijn vader en mijn oom in beeld, omdat zij zo uitdrukkelijk goedheid en liefde in hun leven vorm hebben weten te geven. Ik probeer op mijn manier zin te geven aan mijn leven; de dood speelt eigenlijk niet zo’n rol; ik ben er niet bang voor ofschoon ik er wel twee keer dichtbij heb gestaan.

Als u mij de gelegenheid geeft om enkele mensen aan tafel uit te nodigen, dan noem ik in elk geval Geert Mak en Frans Timmermans, de een om zijn prachtige televisieprogramma, naar zijn boek In Europa, de ander om zijn gedachtegoed over de eenwording van Europa."

Met deze uitspraak van Marion konden wij dit gesprek afronden; zij geeft het stokje door aan Anne Winthaegen; haar verhaal kunnen we tegemoet zien in het eerste parochieblad van het nieuwe jaar.

Geert Bles

Ria Post

Zorg voor mensen zit in haar genen, bleek vanaf het eerste moment dat wij bijeenkwamen voor dit interview. Zij vertelt, ik luister:

"Ik ben geboren in 1960 in Geleen als oudste van vier kinderen in een hecht gezin; vader was accountant bij de DSM. Na de mavo koos ik voor de INTAS, een voorbereidende opleiding, en daarna voor de opleiding ziekenverzorging in het ziekenhuis in Geleen en in verpleegklinieken. Het was allemaal gericht op de zorg, vooral van oudere mensen; ik voelde mij daarbij als een vis in het water.

In 1987 ben ik met Nico getrouwd en zijn we in Heerlen komen wonen; ons huwelijk werd gezegend met dochter Linda; haar gezondheid heeft ons aanvankelijk wel zorgen gekost, maar ze is nu gelukkig goed gezond. Toen ik naar Heerlen kwam, heb ik eerst in de verpleegkliniek gewerkt; vandaar ben ik in de thuiszorg gaan werken, eerst in Haagdoorn; later kwam Douve Weien erbij. Daar werk ik nog, en nog altijd met veel plezier, al wordt het vanwege de toenemende zorg (langer thuis, etc.) wel zwaarder.

Mijn betrokkenheid bij de Andreaskerk is eigenlijk vanzelf ontstaan; in Geleen waren mijn ouders trouwe kerkgangers en altijd actief (lector); toen wij als gezinnetje in 2001 op de Maaierhof in Heerlerbaan kwamen wonen, zijn we dus bijna vanzelfsprekend bij de Andreas terecht gekomen. Ik herinner me de verschillende groepen die toen gevormd werden in aanloop naar het 25-jarig jubileum van de parochie; ik zat in de groep ouders van schoolgaande kinderen; langs die weg ben ik in de werkgroepen kindernevendienst, vormselvoorbereiding en ontmoetingsgroep terecht gekomen.

Wat me in de Andreas aanspreekt is het laagdrempelige menselijke aspect, mensen voelen zich betrokken bij elkaar, zijn geïnteresseerd in elkaar, mogen zijn wie ze zijn, iedereen is welkom, er wordt geen verschil gemaakt; vluchtelingen mogen aankloppen, hun verhaal wordt serieus genomen. Mijn geloof betekent veel voor mij; het geeft mij houvast en rust in mijn leven wanneer het niet allemaal meezit; mijn opa die erg veel heeft meegemaakt, was daarin mijn grote voorbeeld; hij bleef altijd rustig en positief.

In mijn werk word ik regelmatig geconfronteerd met de dood; ik ontmoet mensen die er bang voor zijn; ik heb dat niet, het hoort bij het leven. Wel ben ik bang voor de manier waarop; misschien heeft dat ook te maken met mijn astma die mij soms letterlijk benauwd maakt. Misschien dat ik daarom in het afgelopen jaar wel gekozen heb om de palliatieve-zorgopleiding aan de Hogeschool Zuyd te doen. Ik ga namelijk veel met oudere kwetsbare mensen om en vind dat het laatste stukje van hun leven er ook mag zijn, en kwalitatief zo goed mogelijk. Wat die gedachte betreft, heb ik heel veel te danken aan rector Simmelink, die indertijd bij de opleiding in Geleen benadrukte dat naast de technische kant van de zorg er grote aandacht moest uitgaan naar welbevinden zoals kwaliteit van leven, relaties met gezinsleden, etc.; dankzij deze heel bijzondere man heb ik daar altijd speciaal op gelet en voel ik dat dit aspect voor mij in mijn contact met mijn cliënt zwaar weegt.

Als je mij ten slotte de gelegenheid zou bieden om drie mensen aan tafel te nodigen, denk ik aan die rector Simmelink uiteraard, en wat zou ik daar graag Michelle Obama bij hebben, maar ook Angelica Thieriot die 'Planetree' heeft opgericht; we zouden dan spreken over wat hen in hun leven zo heeft geïnspireerd en over hoe belangrijk het is te luisteren naar de mensen die aan je zorg zijn toevertrouwd."

Hiermee kwam een einde aan het interessante gesprek met Ria; zij geeft het stokje door aan Marion Braad; naar haar verhaal zien we uit in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Thea Klinkenberg-Remans

Het is woensdagmorgen, 10 juli, als we dit gesprek hebben; buiten de deur omdat binnen alles bezet is; toch voor elk wat wils: de een graag wat zon in de rug, de ander liever de schaduw, onder de klokkentoren dan maar. Al gauw valt bij Thea de zin "er zijn geen problemen, alleen maar oplossingen". Ik vraag haar om daarop door te gaan en luister:

"Ik ben meer van het doen", zegt ze, "ik heb verleden jaar een pittig hartinfarct gehad en moest even een pas op de plaats maken en het wat rustiger aandoen; dat doe ik nu ook, maar ben inmiddels toch al weer aan het werk, 24 uur per week als wijkverpleegkundige.

Ik ben geboren in Kerkrade, net vóór Kerstmis 1964, de middelste van drie meisjes. Zorg is mij op het lijf geschreven, misschien zit dat wat in mijn 'genen'; mijn moeder is als klein kind de zorg in gerold (haar vader stierf toen zij 4 was, in 1939); zonder opleiding moest zij aan de slag toen zij 13 was; zo ging dat in die tijd, het komt op je pad: leven van wat komt. Daarom zeg ik: er zijn geen problemen, alleen maar oplossingen; m.a.w. problemen zijn er om opgelost te worden; je gaat aan de slag; je hart spreekt, dus gewoon er zijn voor de ander, ook al ben je niet deskundig.

De Hogere Beroeps Opleiding Verpleegkunde (HBOV) heb ik in Sittard gedaan. Mijn eerste werkervaring was heel bijzonder; een sprong in het diepe als het ware: vier maanden één particuliere patiënt, zonder collega of begeleiding; je moest alles zelf maar bekijken en uitzoeken. Die tijd heb ik als heel leerzaam ervaren. Na mijn opleiding ben ik twaalf jaar in de avondzorg werkzaam geweest bij Meander. Toen in 2000 onze jongste geboren is, ben ik zes jaar gestopt om aandacht te kunnen geven aan mijn gezin. In 2006 heb ik het werk weer opgepakt in 2006, en doe dit tot op vandaag.

Daar tussendoor speelt de toenemende zorg voor mijn ouders en schoonouders; beide ouderparen zijn het afgelopen jaar zestig jaar getrouwd geweest; ik vind het bijzonder dat zij er alle vier nog zijn en dat zij al die tijd trouw zijn gebleven aan elkaar in lief en leed. Ofschoon ik van aard een doener ben, denk ik daar de laatste tijd meer over na; ik geniet van de natuur, van kleine dingen, van het hier-en-nu; misschien heeft de gedwongen rust van verleden jaar daar wel aan bijgedragen.

Ik ben in de Andreasparochie betrokken, bij een gemeenschap van mensen die samen zoeken om in de geest van Jezus de wereld wat mooier te maken; er is toch iets in ons dat ons bindt, ons leidt en drijft, welke naam je dit 'iets in ons' ook geeft: God? Energie? Alwetende?" Hier val ik Thea in de rede en herinner haar aan wat Dag Hammarskjöld op Pinksteren 1961 in zijn dagboek optekende, twee weken voor zijn dood: "Ik weet niet wie of wat mij de vraag stelde; ik weet niet wanneer zij gesteld werd; ik herinner me niet dat ik antwoordde; maar eens zei ik ja tegen iemand of iets; vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven - in onderwerping - een doel heeft; vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen 'niet om te zien' of 'zich niet te bekommeren om de dag van morgen'." Thea knikt bevestigend; ze gaat door:

"Ik zit in de parochie in de ontmoetingsgroep. Het blijft tasten en zoeken hoe dit om te zetten in actie. Wat wij beogen is: op kleine schaal mensen proberen te bereiken die open staan voor deze aandacht van ons; we gaan eens in de week met tweeën de straat op om, onverwacht, in gesprek te komen van mens tot mens, de ander zien zoals hij of zij is; en eens per jaar maken we een uitstapje met mensen die daar behoefte aan hebben; van mij mag dit ook wel een keer vaker; er ontstaan dan dikwijls goede contacten en zinvolle gesprekken. Op deze manier hopen we er te zijn voor mensen die misschien buiten bestaande groepjes (zoals de opvangmiddag bij de Hoeskamer van Meander) vallen. We menen dat er niet altijd aandacht is voor mensen die dit wel nodig hebben; daarom proberen we kleine zaadjes te planten in kleine ontmoetingen.

Als je mij vraagt naar een inspirerend iemand in mijn leven, dan aarzel ik niet om mijn moeder te noemen, omdat zij ondanks alles wat ze heeft meegemaakt zo positief in het leven staat.

Met de dood ben ik niet zo bezig; en wat er na mijn dood is weet ik ook niet; kom ik terug, ben ik al eens eerder hier geweest? Ik geloof wel dat er na mijn dood iets blijft, dat mijn energie blijft doorwerken, dat ik dan nog steeds iets kan betekenen voor de levenden hier op aarde; maar als ik dit allemaal heel stellig zou weten, dan zou ik God zijn; dat ben ik niet en wil ik ook niet; ik ben maar gewoon Thea."

Met deze gedachte komen wij zomaar aan het einde van ons fijne gesprek; het is inmiddels anderhalf uur later; het stokje geeft ze door aan Ria Post; haar verhaal kunnen we lezen in het volgende nummer.

Geert Bles

Bram Klinkenberg

Op 21 juni, officieel de eerste zomerdag, is het een drukte van jewelste in de Andreas; wij vinden noodgedwongen een plek buiten op het plein. Al gauw valt de zin, 'de ander die ik tegenkom gelukkig maken maakt mij gelukkig'. Deze gedachte komt meerdere malen terug in het gesprek; Bram vertelt, ik luister.

"Ik wil dit eigenlijk ook doorgeven, of misschien moet ik zeggen, gewoon laten zien dat dit bij mij zo werkt. Ik ben geboren in het jaar 2000, de jongste van drie. Ik ben eerstejaarsstudent HBO technische natuurkunde in Eindhoven; dit bestaat uit twee jaar theorie en daarna twee jaar praktische stages. Het vak kent verschillende richtingen, maar ik heb voor mijzelf nog niet heel duidelijk welke richting ik zal kiezen. Ik pendel vijf dagen in de week op en neer per trein. Hoewel dit best zwaar is doe ik het toch omdat ik graag thuis ben vanwege mijn vrienden en mijn hobby's. Ik speel namelijk bij de Koninklijke Harmonie Heerlen en oefen elke vrijdagavond; ik ben al twaalf jaar bij scouting Heerlerbaan (niet in de leiding, al zou ik dat wel willen, maar het zou nu te veel zijn); verder hou ik van sporten zoals badminton en zelfverdediging, al doe ik daar op het moment niet veel aan.

De studie technische natuurkunde is een bewuste keuze omdat het mij boeit; onderwerpen als hoe het universum in mekaar zit, hoe de schepping is ontstaan, gebaseerd op theorieën als oerknal, etc. worden bekeken, maar ook mechanismen van leven en dood."

Ik onderbreek Bram: "Wat is (technisch natuurkundig) leven, wat is dood? Praat daar eens over door, als je kunt/wilt."(G.B.) "Ja, wat is dood? Wat is leven? Leven is meer dan een puur fysiek iets, meer dan in- en uitademen, meer dan bloed dat door de aderen stroomt. Er is ook een morele factor, al heeft dat volgens mij niet persé met God te maken; ik ervaar immers gewoon dat ik gelukkig ben als ik anderen gelukkig maak; ik zeg immers gewoon 'dank je wel' tegen mijn vrienden als zij er voor mij zijn; daar hoef ik God niet bij te halen. Ik vind het wel treffend dat jij mij nu, naar aanleiding van wat ik zeg, 'aanvult' en mij erop attendeert dat anderen hier wel van God spreken, die zijn Naam aan Mozes bekend maakt: 'ik zal er zijn'; maar misschien is die 'haarkloverij' ook niet belangrijk, als het maar gebeurt, of moet ik nu zeggen: als God maar gebeurt?

Ik ben van kinds af aan betrokken geweest bij de Andreasparochie, als acoliet, maar toch ook omdat ik graag de 'verhalen' hoor, die nooit opdringerig zijn maar uitnodigen om zelf na te denken en er met elkaar over te praten. Wat ik ook fijn vind is dat er muziek gemaakt wordt, gezongen wordt door de mensen, omdat dit meer verbindt dan alleen bidden. Met mijn twee zussen praat ik wel over mijn betrokkenheid; zij zijn misschien minder 'kerkerig' maar wel maatschappelijk betrokken of nieuwsgierig hoe zich dat vertaalde in de loop van de geschiedenis.

Als je mij vraagt of ik ook een persoon kan noemen die mij bijzonder inspireert, dan is dat voor mij Mark Fischbach, onder de jeugd beter bekend als de youtuber Markplier. Waarom? Omdat hij het klaar krijgt om via internet zo ontiegelijk veel mensen te enthousiasmeren voor goede doelen. Als je me dan ook nog de gelegenheid geeft om drie mensen uit te nodigen om uit te gaan eten, dan zou ik dus Mark Fishbach vragen, die ik zojuist noemde. En de Zweedse Greta Thunberg, die door haar protestactie (studenten de straat op voor het klimaat) uiteraard geliefd is bij natuurkundigen voor wie het klimaat belangrijker is dan economie en politiek. En als derde de in Zuid-Afrika geboren Elon Musk, voorzitter van 'Tesla elektrisch rijden' en baas van 'SpaceX ruimtevaart', omdat hij droomt van wat allemaal mogelijk is op natuurkundig gebied. Dan zou ik met hen willen praten over wat hen zo drijft”', zegt Bram.

Met die gedachte sluiten we dit interessante gesprek op het kerkplein af, voor mij vooral zo interessant omdat ik namen te horen kreeg van mensen van deze tijd, die mij niet bekend zijn maar jonge mensen wel aanspreken. Bram wil het stokje doorgeven aan zijn moeder Thea. Haar verhaal kunt u lezen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Marko Jurisic

"Leven van wat komt" staat er tegen de achterwand in onze kerk, een tekst die nauw aansluit bij de levensfilosofie van Marko Jurisic; dit blijkt uit het gesprek dat wij hebben op 25 mei in de koffiekamer van de Andreas en dat hieronder volgt. Hij vertelt, ik luister:

"Ik ben geboren in 1998 in Heerlen, de derde in een gezin van vier; mijn ouders zijn gevlucht uit Bosnië; mijn oudere broer en zus zijn daar geboren. Na mijn lagere school op de Windwijzer heb ik de Bernardinus gedaan; nu ben ik in mijn derde jaar op de universiteit in Maastricht. Aanvankelijk heb ik lang gedubd wat ik zou moeten/willen studeren, maar uiteindelijk is het geworden: fiscaal recht. Ik zal proberen uit te leggen waarom ik dit vak gekozen heb en waarom het bij mij past. Fiscaal recht heeft zowel een economische als een juridische kant; het economische vind ik zonder meer boeiend, maar het juridische aspect wil ik er beslist bij hebben, omdat dat zich bezig houdt met normen en waarden, met wat economisch geoorloofd is binnen de wettelijke grenzen. Iedereen die de media de laatste jaren een beetje heeft gevolgd in verband met de Panamapapers, zal begrijpen waarom het juridische aspect zo interessant en actueel is. In de Panamapapers ging het immers over belastingontduiking (wat wettelijk ontoelaatbaar is). Dat is iets anders dan belastingontwijking (wat geoorloofd is, omdat dit betreft het zoeken naar wat mogelijk is binnen de wettelijke grenzen). Over anderhalf jaar ben ik klaar met mijn studie; ik zou dan mijn fiscale expertise kunnen aanwenden om mensen of bedrijven die uit zijn op belastingontduiking, daarbij te helpen; maar daarvoor zijn ze dan bij mij aan het verkeerde adres. Ik wil het goede doen, mensen en bedrijven helpen hun financiën en belasting op orde te hebben. Betekent dat niet zoiets als: leven van wat dan op mijn pad komt? telkens als een beroep op mij gedaan wordt de juiste afweging maken?

'Leven van wat komt' is de spreuk in de kerk van dit jaar; voor mij betekent dit niet: leven vanuit een bepaalde visie en dat door dik en dun willen bereiken; voor mij betekent het veel meer leven vanuit een ideaal dat wel van moment tot moment rekening houdt met de realiteit. De realiteit verandert immers telkens en vraagt van mij dus dat ook ik telkens keuzes maak die daarop zijn afgestemd; geen ideologie dus die onveranderlijk is en die geen rekening houdt met mensen en omstandigheden.

Mijn relatie en betrokkenheid bij de kerk moet je ook in dit licht zien; ik ben al 14 jaar acoliet in de Andreaskerk en wil dat ook graag blijven zolang dit voor mij mogelijk is. De katholieke kerk heeft, zoals ik dat zie, een vaste structuur, die overal hetzelfde is, of ik nu in Bosnië naar de kerk ga of in Nederland; ook de Andreas kent die structuur, maar weet daar toch heel soepel, heel flexibel, veel minder formeel mee om te gaan. De Andreas is veel meer gefocust op wat er zich in de samenleving afspeelt en beschouwt dat als haar agenda; dit spreekt mij aan; je kunt namelijk niet van achter je bureau een plan maken voor een heel jaar en dat gaan uitvoeren; het werkelijke leven ligt niet vast, kan van het ene op het andere moment iets heel anders van je vragen. Dat betekent volgens mij de spreuk: leven van wat komt.

Als u mij vraagt of er iemand is in mijn leven die mij bijzonder inspireert, dan zoek ik het niet ver; ik denk dan aan mijn vader; hij moest jaren geleden vluchten uit Bosnië en kwam hier in Nederland terecht met niets; hij heeft zijn leven hier opgepakt samen met mijn moeder en keihard gewerkt. En wat heeft hij bereikt? Vandaag zijn wij een gelukkig gezin, wij hebben een huis en alles wat we ons kunnen wensen; de kinderen kunnen studeren; dat vind ik inspirerend. Als ik enkele mensen mag uitnodigen aan tafel, dan zou dat uitdrukkelijk mijn familie zijn, zowel in Bosnië als hier; zij hebben veel voor mij betekend; de onderlinge band in mijn familie is heel hecht."

Hier kwam ons gesprek ten einde; wij praatten nog wat na over de vraag die vaak gesteld wordt: als God toch 'almachtig' is, hoe kan hij dan toelaten dat er zoveel ellende in de wereld is? Dat is echter een kwestie die meer tijd vergt, maar die ontbrak ons. Marko heeft zijn vriend Bram Klinkenberg gevraagd om het stokje over te nemen; zijn verhaal kunnen we straks lezen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Sanne Skrabanja

In het begin van het gesprek, op paasmorgen in de Andreas, vertelde ik Sanne, hoe ze mij verraste – ongeveer tien jaar geleden – toen ik haar op een zaterdagmorgen in de stad zag, staand achterop een vrachtwagen te midden van een stel uitgelaten tieners. "Jullie zwaaiden naar mij, ik zwaaide naar jullie; jij vertelde me later dat je met hen door de stad ging om graffiti te verwijderen: om hun het gevoel te geven dat zij ertoe doen." Zo begon ons gesprek: met jeugd bezig zijn inspireerde haar toen, en nog, en loopt als een rode draad door haar leven. Zij vertelt, ik luister:

"Ik wil niet zomaar leven, niet oppervlakkig, maar zinvol; ik wil in mijn leven van betekenis zijn voor anderen, bij voorkeur voor kinderen; die gedachte bepaalt de keuzes die ik maak voor mijn studies, voor de invulling van mijn vrije tijd, mijn betrokkenheid bij scouting, etc.

Mijn naam Skrabanja is van Slovenië, waar mijn overgrootvader rond 1900 vandaan kwam om hier in de mijnen te komen werken. Aanvankelijk had ik een andere studierichting gekozen, maar dat bevredigde niet echt, omdat het niet het directe contact bracht met jeugd dat ik zocht; nu studeer ik aan de PABO in Arnhem, omdat die opleiding mij opleidt voor wat ik graag wil: met kinderen omgaan. Als het effen kan, kom ik elke week terug naar Heerlen, om als leidster bij de scouting bezig te zijn; dat doe ik al heel lang en graag, omdat ik het zo belangrijk vind.

Bij de Andreas ben ik betrokken geraakt toen ik acoliet werd; nu heb ik de leiding over dat clubje; ik probeer te zorgen dat ze present zijn wanneer nodig; belangrijk is dan wel dat ik aangegeven krijg vanuit de liturgiegroep wanneer dat is, anders loopt het fout. Wat ik in de parochie erg fijn vind, is de betrokkenheid bij de maatschappij, vooral bij kinderen. Ik herinner me de dag met kinderen in het azc; dit sluit aan bij wat ik graag wil en belangrijk vind.

Een persoon die mij bijzonder inspireert in mijn leven is Sophie Scholl, studente in München en verzetsstrijdster tegen het nationaalsocialisme; zij werd op 22 februari 1943 op 21-jarige leeftijd onthoofd in de Stadelheimgevangenis in München; haar laatste woorden waren: 'Hoe kunnen we verwachten dat gerechtigheid de overhand krijgt als er bijna niemand bereid is om zich individueel aan een rechtvaardige zaak over te geven? Zo'n fijne, zonnige dag en ik moet gaan, maar wat doet mijn dood ertoe, als door ons duizenden worden gewekt en tot actie worden aangezet!' Ik heb haar boek Die Weiße Rose gelezen, en de film The Final Days gezien. Zij inspireert mij omdat zij de moed had zo radicaal te kiezen voor de goede zaak.

Met de dood ben ik niet zo bezig; wel ben ik er mee geconfronteerd geweest; afgelopen zomer is een broer van een van mijn scoutingcollega's uit het leven gestapt; en een vriendin van mij is enkele jaren geleden aan kanker overleden op 30-jarige leeftijd; beide momenten hebben mij uiteraard diep geraakt, maar ik wil er niet zo bij stilstaan; ik ben jong en heb het leven nog vóór mij. Maar ik hoop altijd te kunnen zeggen dat ik het leven zinvol heb ingevuld.

Als je mij vraagt om drie mensen aan tafel te nodigen, wat zou ik dan graag tegenover Sophie Scholl zitten, en mijn twee superlieve oma's daarbij vragen; ze zijn alle drie dood, maar ik kan mij niets mooiers wensen dan wat ik in hen herken, en daarover met hen praten.

Het gesprek kwam hiermee ten einde; er moest nog iets van Pasen gevierd worden. Sanne wil het stokje doorgeven aan acoliet Marko Jurisic.

Geert Bles

Daniëlle Voragen-Fokkens

We zitten in de koffiekamer van de Andreas op 26 maart om 13.00 uur. Ze heeft net de kinderen bij school afgezet en kan nu even tijd vrijmaken voor dit gesprek.

"Druk, druk, druk!" zegt ze, "maar ik krijg het allemaal rond en houd het vol, omdat ik het allemaal zo leuk vind." Ze straalt als ze – op mijn vraag wat dat 'allemaal' is – in sneltreinvaart noemt: "gezin van drie kinderen, 20 uur in de week werkzaam als fysiotherapeute, bestuurslid van voetbalclub RKHBS, jeugdtrainer bij de kleintjes, zelf voetballen bij de veterinnen van RKHBS, bestuurslid van ouderraad van Tovercirkel, actief supporter van alle thuiswedstrijden van Roda, naaien van de kostuums van carnavalsvereniging de Baanuule."

Daniëlle is geboren in 1981 in de flat aan de Peter Schunckstraat als oudste van drie kinderen; toen ze twee was verhuisde het gezin Fokkens naar de Palestinastraat. Ze bezocht de basisschool de Schilhorst, toen naar het Grotiuscollege; daarna deed zij HBO fysiotherapie. In 2005 trouwde zij met Guido en mocht blijven wonen in het huis van haar ouders, in 2008 verhuisden zij vandaar naar de Gaffelhof. Nu wonen ze daar met hun gezin van drie kinderen.

Op mijn vraag "hoe sta je in het leven?", antwoordt zij: "Ik geniet van het leven, ben heel positief ingesteld. Ik ben gelukkig met Guido, de kinderen zijn gezond en doen het goed; de middelste was dit jaar bloemenmeisje in de wijk. Dat was geweldig; Carnaval is immers een feest van saamhorigheid en dat is een woord dat hoog aangeschreven staat in onze familie; dat vieren we volop samen; maar is er ook als er verdriet en zorg is, zoals de nare ziekte waar mijn zus dit jaar mee is geconfronteerd; dan zijn we er voor haar en voor elkaar, dat dragen wij samen als familie. Ziekte hoort bij het leven, het is zwaar als het je treft; maar vooral dan is het ongelooflijk belangrijk er te zijn voor de ander; dan besef je ineens dat je andere dingen belangrijker gaat vinden, hoe kwetsbaar het leven is, dat gezondheid een groot geschenk is, en dat het geloof in zo'n situatie veel betekent.

Het woord saamhorigheid, er zijn voor elkaar, wordt ook gevierd en beleefd in de Andreasparochie; daarom voel ik me er zo thuis, al moet ik bekennen dat ik niet elke week in de kerk kom. Eigen agenda en de overvolle agenda's van de kinderen vragen soms andere keuzes te maken. Wel koester ik in alle drukte een bezoekje aan de kapel, even stil zijn, even nadenken, en een kaarsje opsteken.

In de kerk tref je doorgaans ouderen als trouwe bezoekers, weinig jeugd; ze hebben teveel op hun agenda, maar misschien moet ook veel meer gedacht worden aan communiceren met hen via de moderne weg, zoals facebook, wijkblad, schoolblad, etc." Ik vraag Daniëlle wat zij denkt over wat Nan in het parochieblad opmerkte, dat zij namelijk niet zo negatief is over de jeugd, dat zij een hoopvol teken aan de horizon ziet in het feit dat de jeugd de straat opgaat voor een beter klimaat, en dat dit misschien iets met geloven te maken heeft. Daniëlle is heel stellig als ze zegt: "niet mee eens, ze moeten eerst maar laten zien wat ze zelf doen."

We praten nog wat na over haar sleutelwoord saamhorigheid, dat zo belangrijk is in haar familie, in de wijk en in de kerk. Zij stuurt een sms-je naar Sanne Skrabanja, aan wie zij het stokje wil doorgeven. Wij beëindigen hier het gesprek; het wordt zo zachtjes aan weer tijd om de kinderen van school te halen.

Geert Bles

Nan Paffen

Op 12 februari zit ik tegenover Nan in de koffiekamer van de Andreas om uit haar mond te horen wie zij is en wat haar bezielt; de tekst van Math.5, 14 is voor haar de kern: "Jullie zijn het licht van de wereld". Zij legt uit hoe zij die tekst verstaat, en ik luister.

"Er staat niet: jullie moeten dat zijn, of: ik zou willen dat jullie dat waren, of zoiets, maar: jullie zíjn het; het is je identiteit; je verspreidt licht door wat je bent; kruip dus niet in je schulp of – zoals Matheus zegt – onder de korenmaat; je bewijst de wereld geen dienst door je kleiner voor te doen dan je bent; we zijn geboren om Gods glorie, die in ons schuilt te manifesteren. Hoewel deze tekst mij erg aanspreekt, vind ik ze toch moeilijk, zegt Nan, omdat ik eigenlijk altijd heb geleerd om nederig/bescheiden te zijn; hoe moet ik dit met elkaar rijmen? Nederigheid was voor mij: doe maar gewoon, je bent niet méér dan anderen. Moet ik dat dan toch anders verstaan? Dag Hammerskjöld zegt: "Nederigheid wil zeggen: jezelf niet vergelijken met anderen"; betekent het dan volgens hem: je bent uniek, durf dát te zijn, je unieke zelf, durf te koersen op eigen kracht…?

Ik ben geboren in 1958 in Landgraaf als oudste van vier. Ons gezin was niet zo kerkelijk; ik was een uitzondering; kapelaan (later bisschop) Wiertz en een HTP-stagiair (die priester is gewijd in het bisdom Breda) hebben daar een grote rol in gespeeld; ik mocht van hen misdienaar zijn en dat was best revolutionair in die tijd, een vrouw aan het altaar. Ik weet nog goed dat ik als kind bij tijd en wijle heel boos was omdat je als meisje geen pastoor mocht worden. Ik ging theologie studeren in 1976 op de HTP. Met de nodige bagage werd ik in 1979 godsdienstlerares op de Claramavo in Eikenderveld, een jaar later op Mariaheem in Sittard voor MBO beroepsverzorgenden; dit heb ik tot 1994 gedaan. Maar tegen het einde begon het mij tegen te staan, omdat bij de jeugd in die tijd godsdienst niet meer stoer was. Ik ben toen gestopt, maar heb na 2000 mijn opleiding afgemaakt met doctoraat catechese bij professor Aad de Jong. Vanaf 2010 ben ik deeltijds werkzaam in Wittem als begeleider van pelgrimages, iets wat mij op het lijf geschreven is. Tijdens mijn afstudeerperiode was ik ook districtscatechete in Limburg. Mijn uitgangspunt bij catechese was: vertrekken vanuit de verhalen van ouders en kinderen; in sommige kringen werd dit niet missionair genoeg gevonden. Na mijn HTP in 1980 ben ik getrouwd met Joop; wij gingen wonen in Heerlerbaan en kregen twee kinderen; en sinds kort ons eerste kleinkind; wij voelen ons rijk.

Ik ben altijd, tot op de dag van vandaag naast mijn werk of studie, als vrijwilliger intensief betrokken geweest bij de Andreasparochie; de kerk die qua bouw en symboliek maar ook inhoudelijk een frisse nieuwe koers voorstond, sloot nauw aan bij mijn eigen ontwikkeling; er was namelijk alle mogelijke ruimte voor de vrouw in de kerk. Ik voelde dat ik gaandeweg in de wisselwerking met anderen groeide in mijn geloofsovertuiging en tot mijn verrassing steeds meer durfde koersen op eigen kracht en inzicht.

Mijn specifieke aandachtsveld in de parochie is catechese; ik ben graag bezig met kinderen. Jammer genoeg neemt de interesse van ouders en kinderen voor ons aanbod af; ik weet niet goed hoe ik dat moet verstaan. Toch ben ik niet negatief over de jeugd; het feit dat zij massaal de straat op gaan bijvoorbeeld voor een betere wereld, vind ik een hoopvol teken; heeft dat misschien toch iets met geloof te maken, met God die in hen iets nieuws aan het bekokstoven is?

Geloven betekent voor mij: God in de ander laten zien, God in de wereld laten oplichten. Om de accu van mijn geloof op te laden heb ik gemeenschap nodig, een gebouw, passende teksten, liederen, etc.; en om mijn geloof uit te dragen heb ik anderen nodig, met wie ik dit samen kan doen, ook in de oecumene; ik denk hier bijvoorbeeld aan onze gezamenlijke deelname aan de vieringen rond het kerkasiel in de Bethelkerk in Den Haag. Hoe denk ik over leven na de dood? Het lichaam vergaat, dat wel, maar toch geloof ik dat er iets van mij blijft, iets unieks; en dat is meer dan alleen maar de herinnering; mijn verdriet om iets, mijn liefde, mijn verlangen naar iets, mijn geest/kracht hebben ergens post gevat en dat blijft volgens mij."

Met deze gedachte zijn wij aan het einde van dit interview; Nan wil het stokje doorgeven aan iemand van de jongere generatie, aan Daniëlle Voragen-Fokkens; haar verhaal mogen we tegemoet zien in het parochieblad van april.

Geert Bles

Hans Heijster

Ik voer dit gesprek met Hans op 23 januari bij hem thuis aan de keukentafel; de koffie stond al klaar; het blijkt al gauw dat de woorden van Paulus op de Areopaag in Athene (Hand. 17,24-28) voor hem wezenlijk zijn; hij gaat van start, ik luister met aandacht:

"De kern van Paulus' betoog is: 'God woont niet in tempels die door mensen gebouwd zijn, maar in levende mensen; Hij laat ons leven, bewegen en bestaan.' Die gedachte is vanaf het eerste moment de leidraad in mijn leven geweest, bepalend voor mijn beroepskeuzes en omgang met mensen. Ik ben geboren in 1935 in Tiel, maar het gezin verhuisde kort daarna naar Zeist; mijn vader was metaalbewerker; ik had nog een zus, een adoptiezus en een veel jongere broer. Van mijn jeugd herinner ik mij vooral de hongerwinter in 1944; mijn zus en ik brachten dat jaar door in Hengevelde (O) op een boerderij.

Terug in Zeist wilde ik eerst pastoor worden, maar dit werd anders in 1950 op de mulo, waar ik Wil, de liefde van mijn leven, ontmoette, met wie ik in 1958 getrouwd ben. Ik ben het onderwijs in gegaan en in 1955 afgestudeerd. In de naoorlogse jaren groeide de behoefte aan onderwijsvernieuwing; naast het bijbrengen van kennis kreeg de opvoedkundige kant (het leven) veel meer aandacht; dit sprak mij aan; ik ging mij bekwamen in pedagogiek en greep elke kans om mijn ideeën in praktijk te brengen. Zo kwam ik in 1963 in Tilburg waar ik carte blanche kreeg om een totaal nieuwe school op te zetten, de Thomas More-school. Toen ik in 1966 mijn diploma pedagogiek binnen had, werd ik gevraagd om in Twente vanuit een bureau in Hengelo het onderwijs te vernieuwen. Dit werk was mijn levenslust; ik schreef brochures over het onderwerp.

In 1968 kreeg ik het aanbod om in Suriname hetzelfde te doen; wij verhuisden met ons gezin van vier kinderen naar Paramaribo; de vijfde is daar geboren. Dit was een glorietijd vooral vanwege de confrontatie met andere culturen (Hindoestaans, Creools, Chinees, Afrikaans, etc.). Mijn werk was mijn levenslust; het sloot naadloos aan bij de keuze die ik in mijn leven gemaakt heb voor het onderwijs, en daarin met name voor pedagogie en psychologie. Ik voelde dat God aanwezig/werkzaam is in mensen, in de hunkering van mensen naar leven, in wat hen beweegt, en mocht daarin participeren. Misschien dat ik daarom zo graag dagelijks in mijn eentje wandel in de natuur, tuinier, kokkerel in de keuken en achter mijn bureau mijn gedachten aan het papier toevertrouw; het geeft mij gelegenheid in stilte te mijmeren over dit onderwerp.

In 1971 keerden wij, vanwege de kinderen, terug naar Nederland; ik kreeg een baan in Heerlen, docent pedagogiek aan de PEDAC in Heerlen, daarnaast parttime docent psychologie aan de preklinische opleiding in het De Wever-ziekenhuis, en in de avonduren aan de Volkshogeschool in Valkenburg. Wij kerkten in de HTP, daarna bij Initiatief 2000 en ten slotte sinds 2008 in de Andreas; hier voelden we ons van meet af aan mee verbonden omdat iedereen zo voelbaar welkom geheten wordt en mag zijn wie hij/zij is, omdat er niet gekletst wordt over anderen, omdat er respect en ruimte is voor de vrouw in het ambt, omdat er afwisseling is van verschillende vormen van viering, maar vooral ook omdat er nadruk gelegd wordt op het in praktijk brengen van de boodschap van Jezus vandaag.

Ik ben niet bang voor de dood, omdat m.i. de dood bij het leven hoort; wel zie ik op tegen doodgaan vanwege de mogelijke pijn, aftakeling en afhankelijkheid. Ik geloof wel in leven na de dood, al weet ik niet hoe ik me dat moet voorstellen; het lichaam vergaat wel, maar iets wat specifiek van mij is, zoals mijn ambities, mijn keuzes in dit leven, mijn voorbeeld, etc. zullen op een of andere manier blijven. Onze kinderen hebben veel van wat ons bezighoudt, overgenomen, zoals milieu, voedsel, vluchtelingen, klimaat, etc. en ze schromen niet om ons bij tijd en wijle op de vingers te tikken.

Ten slotte nogmaals, ik zie God niet als een veredeld mens, maar veeleer als aanwezig/werkzaam in de hunkering van mensen naar heelheid, zorgzaamheid, liefdevolle relaties. Mijn vader was, wat dit betreft een inspirerend persoon voor mij, een man van weinig woorden, geduldig, eenvoudig, lief en zorgzaam voor zijn vrouw en gezin."

Hier eindigden wij ons interessante gesprek; het stokje gaat naar Nan Paffen, die haar verhaal zal doen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Martin Fickers

Toen ik op 28 december in Parc Imstenrade 238 binnenstapte, merkte ik meteen dat ik met een belezen iemand van doen had: boekenkasten, tafels met tijdschriften en notities, etc. Er werd ook geen tijd verloren; al gauw zaten we aan tafel en viel er een zin, die meerdere keren terug kwam in allerlei toonaarden en mij als muziek in de oren klonk: 'Geloof dat zich niet uit in daden is waardeloos'. Martin vertelt; ik luister:

"Ik ben geboren in 1938 in Büllingen (Duits taalgebied van België) als oudste van een goed katholiek gezin van negen. Mijn vader had een boerderij en houthandel; in 1944 werd hij gedwongen opgeroepen voor het Duitse leger, maar kort voor het einde van de oorlog wist hij - god zij dank - in civiele kleding uit een lazaret in Tsjechië te vluchten. Aanvankelijk wilde ik eigenlijk missionaris worden; ik ging naar het college van de paters van Steyl in Overijse, maar in de vijfde klas veranderde ik van koers en koos de medische richting. Omdat Overijse Nederlands taalgebied is, is die school heel bepalend geweest voor de rest van mijn leven. Na een huisartspraktijk van drie jaar werd ik internist in het ziekenhuis in Heerlen en kreeg ik de gelegenheid mij te specialiseren in Leiden in klinische hematologie.

Ik ben getrouwd en heb vier kinderen, maar sinds enkele jaren ben ik weer alleen; mijn vrouw is gestorven in 2012. Ik ben heel gelovig; geloven betekent voor mij: vertrouwen dat er na dit leven iets moet zijn dat beter, mooier, rechtvaardiger is dan wat we nu mee-maken aan armoede, onderdrukking, uitbuiting, etc.

Als ik hier spreek van nú en van ná dit leven, dan denk ik niet zozeer in termen van twee aparte werelden, nu op aarde en straks op het einde de overstap naar hemelse sferen. Ik denk veeleer aan één 'wereld', een hemel op aarde, die wij mensen - door 'hemels' te handelen - tot stand kunnen en moeten brengen. Een geloof, dat zich niet vertaalt in daden, bestaat dus niet; dit is zo logisch dat je er nauwelijks bij stil staat.

De kerk maakt momenteel een moeilijke tijd door; dit heeft volgens mij te maken met het feit dat zij te lang en te veel gefocust is geweest op holle teksten, op rituelen en ceremonies, en te weinig nadruk heeft gelegd op 'daadwerkelijk' geloven. Jezus van Nazareth heeft ons dat voorgehouden en voorgeleefd; hij heeft dat zo goed gedaan dat mensen hem Zoon van God zijn gaan noemen.

Het goede doen is niet altijd gemakkelijk; vaak moet dat tegen de stroom in; wel zit ik met een vraag: waar is het einde? hoe ver moet je gaan? er is veel armoede maar je kunt toch niet alles oplossen? Unicef, Artsen zonder Gren-zen, Leger des Heils , etc. doen allemaal hun best om de wereld mooier te maken; je kunt dat wel steunen, maar waar is de grens?"

Hier pauzeren we voor een kop koffie en praten inmiddels door over die vraag: misschien moeten we niet doen aan resultaatdenken; Jezus stond ook met lege handen op het einde van zijn leven; misschien moeten we veel meer denken aan het mosterdzaadje, aan het gestaag inzetten op het goede doen, aan zonder meer getuigen van Jezus van Nazareth, aan een soort grondhouding die alles in mijn leven doordesemt. Martin gaat verder:

"Zolang ik in Heerlen woon" , zegt hij, "ben ik verbonden geweest met de kerk; eerst vele jaren in de Gracht, toen bij Samen Onderweg, en sinds ja-nuari 2017 in de Andreas. Ik voel mij bij deze kerk thuis, omdat zij door de gemeenschap gedragen wordt en op allerlei manieren uitstraalt waarin zij gelooft, naar binnen in vieringen, zanggroepen, etc. maar ook in activiteiten naar buiten.

U vraagt mij of ik bang ben voor de dood. Nee dat ben ik niet; ik heb mijn le-ven lang mijn best gedaan; en ik heb veel geluk gehad; je moet je weldaden tellen...langzaam tellen. Ik zal je mijn geluksboekje laten zien (Martin staat op en pakt ergens zijn geluksboekje), waarin ik altijd alle mooie momenten opteken, die mij met dankbaarheid vervullen. Ik had door mijn werk als onco-loog uiteraard nogal met uitzichtloze patiënten te maken; ik heb altijd eerlijk de waarheid verteld, in passende bewoordingen: 'U moet uw leven nu tellen in dagen, in weken of in maanden'. Ook schreef ik bij sterfgevallen altijd een condoleancebrief; dit was soms een hele opgave, maar ik beschouwde het als de laatste medische handeling die bij mijn vak hoorde.

Uit mijn academische studententijd heb ik goede vrienden overgehouden tot op de dag van vandaag; op mijn tachtigste verjaardag waren zij allemaal aanwezig met hun eega's."

Hier werd het tijd om ons fijne gesprek te eindigen; Martin geeft het stokje door aan Hans Heijster. Dat interview komt in het parochieblad van de vol-gende maand.

Geert Bles

Wim Warmerdam

Op 27 november ontmoeten we elkaar in de koffiekamer van de Andreas. We zijn beiden nog vol enthousiasme over ons bezoek in het kader van de oecumene aan de Bethelkerk in Den Haag op 13 november. "Deze viering van katholieken en protestanten samen rond het Armeense gezin had iets bijzonders”, zegt Wim, “er staat iets te gebeuren, ik voel het.” Deze gedachte vormt de rode draad in het vervolg van ons gesprek. Ik luister naar hem:

“Ik ben geboren in 1935 als no. 8 in een eenvoudig landarbeidersgezin in Vogelenzang. Een van mijn zussen was de rechterhand van mijn moeder, maar zij stierf op 17-jarige leeftijd in 1949. Ik heb toen die taak twee jaar lang op me genomen tot 1951; dat was het jaar dat ik naar het seminarie ging in Arcen in Limburg bij de paters van Mariannhill. Mijn hogere studies (2 jaar filosofie en 2 jaar theologie) aan de universiteit in Wurzburg van 1958 tot 1962, deels vóór en deels tijdens het Vaticaans Concilie, waren doorspekt met het nieuwe kerkdenken (aggiornamento, Gods volk onderweg, kerk naar buiten, betrokkenheid op de samenleving). Van 1965 tot 1967 theologie aan de universiteit in Salzburg.

In 1967 ben ik gewijd in Salzburg, en kreeg toen mijn benoeming als kapelaan in Kufstein in Tirol, waar 90% van de mensen al niet meer naar de kerk ging. Ik ben vol enthousiasme aan de slag gegaan vanuit dat nieuwe kerkdenken, werkte de halve tijd als priesterarbeider in een grote glasfabriek, en besteedde de andere helft aan priesterlijke taken, vooral godsdienstonderricht. Maar omdat de bisschop deze invulling van mijn priesterambt niet kon waarderen, ben ik in 1971 uitgetreden.

Ik volgde in Sittard aan de Sociale Academie de opleiding sociaal-cultureel werk en later in Nijmegen de kadercursus opbouwwerk. In 1971 werd ik de eerste opbouwwerker in Heerlen. Door de ontkerkelijking en de sluiting van de mijnen dreigde de sociale samenhang verloren te gaan. Mijn taak: het oprichten van wijkraden. Dit heb ik tot 1976 gedaan. Ik solliciteerde op de functie van docent maatschappijleer en levensbeschouwing en werd aangenomen. Later kwam daar nog de functie van moderator bij. Tot aan mijn pensionering in 1996 heb ik dit mogen doen. Ik voelde me als een vis in het water.

In 1971 ben ik met Annemarie getrouwd; dit bracht rust en stabiliteit in mijn leven; we zijn gelukkig en hebben samen een dochter en twee kleinkinderen. We prijzen ons gelukkig, dat wij door omstandigheden (de sluiting van de Samen Onderweg-kerk aan de Akerstraat) in de Andreas zijn terechtgekomen; want daar ervaren wij de kerk zoals die bedoeld moet zijn; er wordt steevast geprobeerd de boodschap van de Man van Nazareth te vertalen naar de hedendaagse situatie; iedereen is er van harte welkom; er wordt geen onderscheid gemaakt; er wordt naar de ander geluisterd; mensen worden uitgedaagd om hun talenten in te zetten voor het geheel en voor de taken waar de gemeenschap voor staat; mannen en vrouwen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid; en de kerk staat volledig open voor de oecumene; wat ik ook heel belangrijk vind: er wordt niet geoordeeld over anderen die anders zijn, die anders kerk zijn; tolerantie wordt gekoesterd.

Wat betekent voor mij geloven? Het heeft daar allemaal mee te maken, maar toch vooral met wat ik in het begin zei en in de oecumenische viering in Den Haag voelde: “er staat iets te gebeuren”. Er zijn veel momenten in mijn leven zoals dit, waarbij mijn adrenaline stijgt en ik voel: dit is prachtig, dit is iets nieuws, dit overstijgt ons, dit konden we nauwelijks bedenken, hierin is God aan het werk, hier wil ik bij zijn, hier wil ik aan mee doen, het mag pijn kosten; geloven is voor mij een werkwoord.

Hoe sta ik ten opzichte van de dood en het leven daarna? De dood zelf, het moeten loslaten van dit leven, benauwt me; ik wil graag zien hoe mijn kleinkinderen zich verder ontwikkelen. Maar daarna? Hoe het eruit zal zien, daar kan ik me geen voorstelling van maken, maar dat het leven niet eindigt met de dood, is mijn heilige overtuiging; ik meen dat te 'verstaan' in Jezus van Nazareth; Hij is immers opgenomen ten hemel, opgenomen in God. Als je mij de gelegenheid biedt om een drietal mensen aan tafel te nodigen, dat zou ik jou willen vragen, daarnaast Nan Paffen van wie ik meer zou willen weten; en de heer Fickers vanwege zijn veelzijdige interesses en kennis. We zouden samen een fijn inhoudelijk gesprek kunnen hebben, vermoed ik.”

Onze tijd spoedt ten einde; hier moeten we ons boeiende gesprek afronden. Wim denkt eraan het stokje door te geven aan Martin Fickers. Over hem kunnen we lezen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Marianne Duurvoort

Op 16 oktober zaten wij in de koffiekamer van de Andreas voor dit gesprek. Ergens in haar verhaal klonken de woorden "Zeg maar ja tegen het leven, ja tegen het leven...anders zeg 'r 't leven nog nee." Wij dachten eerst dat deze woorden van Toon Hermans waren maar ze blijken van Wim Sonneveld te zijn. Grappig als ze klinken, bevatten ze wel wijsheid, die als een rode draad door Marianne's leven loopt. Zij vertelt:

"Ik heb kritieke momenten meegemaakt, waarin ik keuzes moest maken. Mijn man Frits is op Java geboren, en in 1946 (hij was toen nog een kind, pas 11 jaar) naar Nederland gekomen. Wij hebben, toen we trouwden, voor elkaar gekozen in lief en leed, maar zijn driejarig verblijf als kind bij zijn moeder in het Jappenkamp had hem zodanig voor het leven getekend dat het niet alleen voor hem zwaar was maar ook op anderen drukte. Ik heb voor de keuze gestaan: blijf ik trouw of loop ik er voor weg? Hij was en bleef in wezen een lieve man, ik hield van hem. Ik heb toen voor hem gekozen, omdat ik hem begreep vanwege zijn kampverleden. Ik voelde dat ik niet gelukkig zou zijn, als ik daarvan weg zou lopen. Ik ben nu (hij is zeven jaar geleden gestorven) heel blij dat ik toen ja heb gezegd, toen ik voor die keuze stond.

Ik ben geboren in Heerlen en ging naar school in de Klompstraat. Wij zijn van een muzikale familie; mijn grootvader was 50 jaar organist in de Pancratius, mijn vader muziekleraar aan de muziekschool; ikzelf hou ook van muziek en mijn kinderen niet minder. Ik heb drie kinderen, resp. twee zoons en de jongste een dochter. De oudste zoon is homo en sinds 1999 getrouwd; als ik zie hoe gelukkig zij zijn en hoe fijn zij met elkaar omgaan, kan niemand mij de gedachte afnemen dat het goed is zoals het is: 'zeg ja tegen het leven'. De tweede (een zoon) en de derde (dochter) hebben beiden een handicap; ze zijn praktisch blind, en resp. 13 en 6 jaar intern geweest op de blindenschool in Grave, maar ze staan heel positief in het leven. Deze zoon woont zelfstandig, speelt muziek en componeert. De dochter heeft de Sociale Academie in Eindhoven afgerond en is werkzaam in ICT. Interessant is dat zij - sportief als ze is - twee keer is geselecteerd om met de paralympics mee te doen. Ik ben trots op mijn kinderen en heb een fijne warme relatie met hen. Via de oudste en de jongste ben ik bij Samen Onderweg op de Akerstraat gekomen. En toen de Akerstraat werd opgeheven, heb ik bewust gekozen voor de Andreaskerk. Ik voel mij wel bij die keuze, omdat ik er zoveel betrokkenheid van mensen bij elkaar ervaar. Iedereen is - en voelt zich - er heel welkom; ik wil hier vooral mijn waardering uitspreken voor de gastvrouwen die daar een belangrijke rol in spelen. Het gaat ook allemaal zo natuurlijk en ongedwongen. Je voelt je thuis, je wordt gemist als je er niet bent. Dit is wat volgens mij een kerkgemeenschap hoort te zijn. Mijn huidige vriend Martin Goessens is het, wat dit betreft, helemaal met mij eens; we praten daar vaak over; hij komt hier graag.

Mensen die in mijn leven heel veel voor mij betekend hebben? Dat is op de allereerste plaats mijn schoonmoeder. Met haar vijf kinderen heeft ze een drietal jaren in het Jappenkamp doorgebracht; een sterke vrouw, heel gelovig, op God vertrouwend in moeilijke situaties. Ze was een moeder voor me; ruimdenkend en open naar anderen. En ik noem hier ook mijn huisarts, dokter Dias, die heel nabij was in de periode dat mijn man Frits palliatieve zorg nodig had. Zoals zij in het leven stonden heeft mij geïnspireerd in mijn leven. Zij hebben mij laten zien dat geloven een werkwoord is: je verhouden tot de dingen die gebeuren, en tot de mensen om je heen, met het voorbeeld van Jezus van Nazareth voor ogen. Als ik op vakantie ga, zorg ik natuurlijk altijd dat ik een paar boeken bij me heb; een of andere historische roman, maar in ieder geval de Psalmen in de vertaling van Ida Gerhardt; dit laatste boek gaat altijd mee.

Als ik vandaag drie mensen aan tafel mag nodigen, denk ik aan mijn vrienden, Martin natuurlijk, en Wim en Annemarie Warmerdam. Wij hebben niet alleen dezelfde hobby's zoals muziek en graag wandelen, maar vinden elkaar ook in gesprekken. Aan Wim zou ik daarom ook het stokje voor het volgende gesprek willen doorgeven."

Het werd tijd dat we ons boeiende gesprek hier eindigden; anders zou Martin 'voor de deur staan te wachten'.

Geert Bles

Daisy Gisberts

"Als je in mensen geloofd hebt, die het af lieten weten, ga dan toch door te geloven. Als je op een wonder gehoopt hebt, dat niet is gebeurd, ga dan toch door en blijf hopen. Als je een spoor van liefde na wilde laten, dat werd vertrapt, ga dan nog verder met lief te hebben." Ik ben in gesprek met Daisy Gisberts in de huiskamer van de Andreasparochie op 18 september, als ze mij een klein blaadje met deze tekst toeschuift. Het is haar dierbaar en het klinkt door in de rest van haar gesprek.

"Ik heb het nodige meegemaakt in mijn leven", zegt ze, "ik ben indo, d.w.z. geboren uit een Hollandse voorvader en een Indonesische moeder, in Bandung in 1940. Mijn vader en twee ooms hebben tijdens de Japanse bezetting gewerkt aan de Burma spoorweg; de ooms hebben het niet overleefd. Samen met mijn moeder, drie zusjes en een broertje, heb ik toen in een soort buitenkamp door moeten brengen onder bewaking van Japanners, maar wel beschermd door een kordate oma en moeder. Omdat ik indo ben, heb ik iets van twee culturen in mij: Hollandse directheid en Indonesische (over)gevoeligheid. Mijn oma, met wie ik een hechte band had (ze noemde mij haar gouden kind) had beide aspecten; zij was een diepgelovige krachtdadige vrouw. 'Geloven is woord én daad' was haar gezegde, woorden waarin ik mij herken. In Bandung gingen wij naar de Multatuli lagere school, waar mijn moeder voor haar huwelijk gewerkt had als onderwijzeres. Wij, de vier kinderen, kregen Nederlandse les van de Zusters Ursulinen. Wij bezochten als gezin heel trouw de katholieke kerk, een levende kerkgemeenschap, eenvoudig, hecht verbonden met elkaar en met oog voor de armen.

In 1952, na de Japanse bezetting, werden indo's niet langer geduld en moesten wij uitwijken naar Nederland. Katholieken kwamen terecht in het katholieke zuiden; zodoende kwam ons gezin in Valkenburg. Mijn vader was voor ons gezin heel duidelijk: wij gaan hier in Nederland goed ons best doen op school en hard werken om ons brood te verdienen.

Mijn man is een Limburger, afkomstig uit Roermond. Omdat ook hij als kind hier de oorlog van heel nabij heeft meegemaakt, kunnen wij veel delen en elkaar tot steun zijn. Wij hebben een zoon, die woont/werkt in Utrecht; met hem hebben wij een fijne en diepe band. Ik ben heel dankbaar dat ik - na 'Samen Onderweg' - in de Andreasparochie ben terechtgekomen. Deze gemeenschap spreekt mij aan omdat ze zo hartelijk en uitnodigend iedereen welkom heet en geen enkel onderscheid maakt; men gaat zo natuurlijk en ongekunsteld met elkaar om. Dit is volgens mij toch de boodschap van Jezus: iedereen tot recht laten komen, iedereen in zijn/haar waarde laten. Ik heb in de jaren tachtig in Wittem een cursus gevolgd bij 'Vrouw, geloof en leven'; ik teer vandaag nog altijd op: je lamp niet onder de korenmaat zetten, en je talenten niet begraven. Dat zei mijn oma ook: geloven is woord én daad; het zit dus toch ergens in mijn DNA. Maar in die cursus kwam ook het verhaal van Martha en Maria aan de orde; daar heb ik het altijd moeilijk mee gehad; wat is er mis met de zorgzaamheid van Martha?"

Ik (G.B) vertel haar dat Dorothee Sölle het niet eens is met de uitleg dat Martha's werkzaamheden minderwaardig zouden zijn. Sölle beroept zich op Eckhart, die de Bijbelse tekst (die Maria het beste deel toedicht) helemaal omdraait en zegt: 'Daarom sprak Christus tot haar en bedoelde: Maak je geen zorgen, Martha, (ook) zij heeft het beste deel gekozen […] zij zal zalig worden evenals jij.' Daisy voelt zich hierdoor bevestigd en glimlacht; ze gaat door met haar verhaal:

"Als ik denk over wat mijn leven zin heeft gegeven en nog geeft is het dit: er zijn voor de ander; we zijn 53 jaar getrouwd; het leven kent zijn ups en downs, pieken en dalen; het bestaat uit worstelen en boven komen; een flinke dosis humor is daarbij belangrijk; 'het is zoals het is', zegt mijn kleinzoon; de stilte koesteren en bidden: God, schenk mij de sereniteit om te aanvaarden wat ik niet kan veranderen, de moed om te veranderen wat ik wel kan veranderen, en de wijsheid het verschil te zien. Belangrijk vind ik dat je creatief bent, maar ook accepteert dat alles zijn grenzen heeft, dat je moet leren leven met je beperkingen, inzien dat niet alles mogelijk is en dat je hulp moet aanvaarden wanneer dit nodig is. Zo heeft ook het leven zijn grenzen, de dood; ik kan daar heel rustig over nadenken; het is zoals het is.

Als u mij de gelegenheid geeft om drie mensen aan tafel te nodigen" zegt Daisy, "en mij vraagt waarom, dan zeg ik: mijn dementerende oudste zus, omdat zij tijdens de oorlog alles voor ons gezin heeft gedaan; en ook mijn Benjamin broer en zijn vrouw, omdat zij altijd zoveel voor mijn moeder en ons hebben betekend. Puur uit dankbaarheid dus."

Hier eindigt ons mooie gesprek; Daisy geeft het stokje door aan Marianne Duurvoort.

Geert Bles

Eline Claassens

In de huiskamer van de Andreas ontmoet ik Eline op 14 juni. "Het mooiste van pastoraal werk vind ik het huisbezoek; je wordt dan deelgenoot van de verhalen van mensen, van wat zij belangrijk vinden, van waaruit en waarvoor zij leven". Dit lijkt de kern van het gesprek dat volgt; ik luister met belangstelling naar haar:

"Ik ben geboren in 1951 als zesde van zeven kinderen, vier jongens en drie meisjes. Een hecht gezin - moeder was de spil - waarin geloven en vooral geloof doen heel belangrijk was; geregeld werd zondags na de mis de preek besproken. Ik had er een hekel aan, maar vond het ook wel boeiend, omdat ik van verhalen houd. Ik ben in Kerkrade naar de MMS (Middelbare Meisjesschool) gegaan. Ofschoon ik daarna wel voelde voor de theologie-opleiding op de HTP, had ik toch een bepaalde aversie tegen het instituut kerk. Na een sociaal jaar in de psychiatrie in Venray – een heel belangrijk jaar voor mij, weg van thuis en te midden van kwetsbare en gave mensen – koos ik voor de Sociale Academie in Sittard van 1970-1974, richting bedrijfsmaatschappelijk werk. De kleine stage deed ik bij Philips in Sittard, vooral lopendebandwerk, de jaarstage bij Thuiszorg in Roermond. Vlak voor mijn afstuderen in 1974 ben ik getrouwd met Paul. Ik kreeg een baan bij Thuiszorg in Landgraaf. Ik werd moeder in 1978; niets is mooier en moeilijker dan dat. Ruim 20 jaar deed ik huisbezoek voor de Indicatie Commissie Bejaardenoorden op freelance basis.

De keuze voor de Sociale Academie en het sociale werk daarna is een goede keuze geweest; ik vond het een gedegen praktijkgerichte opleiding en nog steeds komen we met zeven klasgenoten samen, en dan discussiëren we als vanouds. Mijn werk voor de indicatiecommissie bracht mij in contact met mensen die worstelden met levens- en zingevingsvragen. Dit was misschien wel de belangrijkste reden dat ik in 1995 met Pinksteren – ik had inmiddels vier kinderen, van wie de jongste zeven jaar was – besloot om theologie te gaan studeren op de UTP (religiestudies). Ik ben altijd zoekende geweest; thuis ging het vaak over sociale kwesties en rechtvaardigheid; mijn moeder was onderwijzeres en altijd bezig met mensen. Ik voelde een haat-liefde-verhouding met de kerk, maar zocht toch vanwege mijn sociale betrokkenheid en gesprekken met mensen naar de diepere essentie: waar gaat het om? Wat is van wezenlijk belang? Waar heb je van geleefd? Waar heb je voor geleefd? etc.

Na mijn pastorale studie in 2003 heb ik, omdat ik de behoefte voelde om een tijd alleen te zijn, een voettocht naar Assisi gemaakt. In oktober van dat jaar ben ik in de Andreasparochie aangesteld als pastoraal werker, en tot op de dag vandaag werkzaam, ofschoon nu als vrijwilliger. Ik houd erg van huisbezoek, van gesprekken met mensen, van de verhalen die mij toevertrouwd worden. En ik heb gaandeweg ontdekt dat mensen, als er problemen zijn, deze zelf kunnen oplossen; dat mijn verantwoordelijkheid kleiner is dan ik had gedacht, omdat ik voel dat God werkzaam is in de ander; dat ik als pastor een stukje met hen mag oplopen en getuige mag zijn van hun overeind komen. Ik ervaar deze contacten als verrijking van mijzelf, en voel me dankbaar dat ik het mag doen. En ik denk dat wat ikzelf ervaar ook in de Andreasgemeenschap groeit tussen mensen, en dat dit misschien wel bijzonder is voor deze parochie; er zijn veel mensen die zich met enthousiasme inzetten. Ik voel dat ik deze gemeenschap ook nodig heb, van al die verschillende mensen met hun eigen verhaal en hun eigen talenten.

Mensen die mij geïnspireerd hebben in mijn leven zijn o.a. prins Claus (wat zou ik graag met deze integere mens spreken, over Afrika, over zijn moeilijke rol in het koninklijk huis), en de Afrikaanse zangeres/activiste Miriam Makeba, die zich heel haar leven heeft ingezet tegen de apartheid in Zuid-Afrika en voor de emancipatie van de vrouw. Als je me toestaat om drie mensen uit te nodigen aan tafel, dan zou mijn keuze vallen op mijn peettante, leerlinge en vriendin van de psychiater Anna Terruwe; verder op Marga Klompé, maatschappelijk werker en later minister, en op een kunstenaar in onze wijk Joop Noordkamp. Ik zou dan met deze drie mensen willen praten over wat hen boeit/boeide, van waaruit en waarvoor zij leven/leefden."

Hiermee eindigden wij ons gesprek; Eline wil het stokje doorgeven aan Desi Gisberts; zij is van 'Samen Onderweg' naar de Andreas gekomen; het gesprek met haar kunnen we in het volgende parochieblad lezen.

Geert Bles

65 jaar priesterschap: Geert Bles kijkt terug

Op zondag 8 juli vierde Geert Bles dat hij 65 jaar priester is. Dat vond plaats in onze parochie waar hij al meer dan dertig jaar als priester werkzaam is. Op Heerlerbaan kennen veel mensen hem als 'de pater op de fiets'. Maar ook in de dertig jaar daarvoor heeft Geert veel gezien en meegemaakt wat hem tot de priester heeft gemaakt die hij nu is. De redactie heeft Geert Bles gevraagd of hij wil vertellen wat hem in de loop van zijn lange leven als priester heeft gevormd en wat het priesterschap voor hem betekent. In het gesprek gaat Geert dieper in op een aantal momenten in zijn leven waarvan hij zich herinnert dat ze voor hem belangrijk zijn geweest.

Op mijn vraag hoe hij op het seminarie terechtgekomen is, vertelt Geert dat zijn klasgenootjes op school al riepen dat Geert "poater wil worren". Dat was zo duidelijk dat het kennelijk niet alleen voor hemzelf vanzelfsprekend was. Op de boerderij van Geerts ouders in de Achterhoek wisten ze het ook. Het was in die tijd normaal dat kinderen op de boerderij mee hielpen bij het werk, en ook Geert moest met zijn zeven broers en vier zussen thuis meewerken. Hij heeft daar geen nare herinneringen aan. Maar zijn vader had al gauw gezien dat in Geert geen boer stak. Toen de postbode op een dag een pakje van de paters Scheutisten bracht – Geert was toen een jaar of acht –, bleek daar een kartonnen spaarpotje in te zitten met daarop een afbeelding van drie missionarissen. Geerts vader gaf het spaarpotje aan hem met de woorden: "Hier Geert, doe jij daar maar iets mee, in jou zit toch geen boer". En hij had gelijk: Geert had iets met missie en met Afrika. Daar wilde hij heen. Daarom wilde hij 'poater worren'. Om naar Afrika te gaan. Zijn ouders hadden geen bezwaar. Maar ze hebben er, zegt hij, niet op aangestuurd een priester in de familie te hebben. Ergens wist iedereen altijd al: onze Geert wordt priester! Geert heeft, vertelt hij, een gelukkige jeugd gehad op de boerderij in de Achterhoek. Zijn ouders hadden veel oog voor elkaar en begrepen elkaar zonder veel woorden. Er was zorg van mensen onder elkaar en veel onderlinge hulpvaardigheid. Als iemand in de problemen kwam of er ergens nood was, werd hulp geboden zonder dat dat aan de grote klok werd gehangen. Er werd niet over gesproken. Geert zag het als kind om zich heen. Het zijn ervaringen die hem op zijn latere weg hebben gezet: niet praten maar doen; doen wat nodig is, zonder veel poespas.

Er is ook een andere kant. Geert vertelt dat zijn grootvader van moederskant kerkmeester was in een parochie in de buurt van Doesburg. Daarnaast was hij medeoprichter en bestuurslid van een protestante boerenleenbank – de meeste boeren in die plaats waren protestant. Dat was nooit een probleem. Totdat er een brief kwam van de aartsbisschop in Utrecht dat katholieken niet samen mochten werken met protestanten. Geerts opa moest toen een keuze maken. Omdat banken levensnoodzakelijk waren voor de boeren, besloot hij bestuurslid van de bank te blijven. Het gevolg was dat hij zijn functie van kerkmeester moest neerleggen. Geerts moeder heeft onder dit gebeuren geleden; als kind werd ze erom gepest en jarenlang speelde het in haar hoofd: hoezo… haar vader 'ongehoorzaam'? Totdat het Tweede Vaticaans Concilie klaarheid bracht met het accent op het belang van oecumene en het koersen op eigen geweten. In gesprekken met zijn moeder begreep Geert hoe bevrijdend die boodschap voor haar is geweest. Het heeft hem doen beseffen dat er in een Kerk waar zoiets gebeurt, iets niet klopt. Het heeft hem op het kerkelijke spoor gezet dat hij daarna consequent is blijven volgen.

In 1940 ging Geert naar het kleinseminarie van de paters van de S.M.A. in Sint-Michielsgestel. Daar gingen in die tijd de studenten uit Noord-Nederland heen. Midden in de oorlog, in 1943, ging Geert naar Cadier en Keer om zijn seminarie-opleiding daar voort te zetten. Maar in 1944 werd Limburg bevrijd en kon hij niet van vakantie in de Achterhoek terug naar Cadier en Keer; hij zat vast in bezet Nederland! Pas in mei 1945 kon hij liftend met een legerwagen vanuit het noorden mee naar Limburg. Dit verloren jaar was de reden dat Geert zijn studie in Cadier en Keer pas in 1947 beëindigde, een jaar later dan voorzien.

Van 1947 tot 1953 zat hij op het grootseminarie van de S.M.A. in Aalbeek. Op 16 juli 1953 is hij in de kerk van Hulsberg tot priester gewijd. Zijn familie is uit het noorden afgereisd om de wijdingsmis bij te wonen en het zal, aldus Geert, een feestelijke dag zijn geweest. Maar bijzondere herinneringen verbindt hij verder niet met die dag. Liever vertelt hij over zijn seminarietijd. De opleiding was in die tijd nog heel traditioneel. Je werd getraind in gehoorzaamheid aan het kerkelijk gezag. Kritische vragen stellen was er niet bij. Geert heeft het over zich heen laten komen. Het waren goede jaren waar hij met plezier op terugkijkt. Toch waren er op het seminarie ook momenten waarop hij innerlijk verzet voelde. Geert vertelt: voor zijn moeder en zussen koesterde hij een grote genegenheid. Op het seminarie kreeg hij te horen dat je voor meisjes en vrouwen moest uitkijken, afstand moest bewaren. Het wilde er bij hem niet in dat zijn moeder en zussen als 'gevaarlijk' neergezet werden. Ook hier had Geert het gevoel: er klopt iets niet. Eenmaal tot priester gewijd kon hij – na een aantal jaren werkzaam te zijn geweest in Nederland als propagandist – naar zijn geliefde Afrika. Hij werd missionaris. Van 1962 tot 1968 gaf hij les in Ghana. Een mooie tijd in een prachtig land.

In 1968 werd hij gekozen tot provinciaal van de S.M.A. en moest hij terug naar Nederland. Daar kon hij mee leven. Hij had in Afrika levendige gemeenschappen leren kennen maar zag dat de Afrikanen door de grote aantallen 'blanke' priesters te weinig speelruimte kregen om hun eigen koers te varen. Geert vond: neem ze niet uit handen wat ze zelf prima kunnen, en laat ze het zelf doen. Met die gedachte kwam hij terug naar Nederland. Maar hij kwam terecht in een roerig land op een roerig tijdstip!

Een paar jaar eerder had het Tweede Vaticaanse Concilie plaatsgevonden. In Afrika was het concilie ver weg geweest. Men hoorde er af en toe iets over maar het leefde er niet erg. Het concilie was iets van de westerse wereld, zo voelde men dat in Afrika. Totaal onvoorbereid, aldus Geert, kwam hij in Nederland en werd daar als provinciaal geconfronteerd met het Pastoraal Concilie, en met nogal wat priesters die wilden uittreden. De reactie van de Kerk was niet mals; voor uittreders werden termen gebezigd als 'verraders' en 'judassen', en men diende alle banden met hen te verbreken. Maar in de gesprekken die hij als provinciaal met hen voerde, stond Geert oog in oog met doorgaans oprechte en integere mensen, mensen die, zegt hij, dingen aanroerden die ook bij hemzelf speelden. Die gesprekken waren voor hem kostbare momenten, die hem hebben geholpen zichzelf te worden en hem hebben geleerd dat je, om jezelf te kunnen worden, in je leven keuzes moet maken. Zoals de uittredende priesters dat deden, hoe pijnlijk dat ook was voor de Kerk en voor henzelf. Afstand nemen van zulke mensen en hen voor 'verraders' uitmaken, nee, dat kon en wilde Geert niet. Hij heeft geprobeerd hen zoveel mogelijk voor de Kerk en de congregatie te behouden en bleef met sommigen van hen in levenslange vriendschap verbonden. Op mijn vraag of hij zelf in die tijd aan uittreden heeft gedacht, antwoordt Geert dat hij dat wel overwogen heeft maar dat hij bewust de keuze heeft gemaakt in de Kerk te blijven, maar dan wel met de intentie om daar te werken aan verandering.

Hoe heeft hij het Tweede Vaticaans Concilie beleefd? Geert moet even nadenken en naar de juiste woorden zoeken. Dan antwoordt hij: als bevrijding. De 'vensters gingen open', de Kerk werd 'bij de wereld gebracht, bij de dag van vandaag'. Maar waar het om gaat is: bevrijding. Bevrijding uit de kooi waar het kerkelijk gezag de mensen in gevangen hield, zo formuleert Geert het. Een levendige herinnering bewaart hij vooral aan het Pastoraal Concilie van 1968 tot 1970 in Noordwijkerhout, toen hij pas terug was uit Afrika. Het was de tijd van Oosterhuis en de discussies over het celibaat en over 'gezag'. Het kerkelijk gezag stond ter discussie. Ook Geert worstelde er mee in die tijd. Ja, in de jaren na 1968 kantelde zijn denken.

Eind jaren zeventig deed hij mee aan een hongerstaking in de Duif in Amsterdam. De regering wilde toen vanwege malaise in de economie gastarbeiders terugsturen naar Marokko. Bij Geert kwam zijn verleden in Afrika naar boven: daar zijn de mensen arm maar wij zijn er gastvrij onthaald; hier zijn we rijk maar dumpen we mensen als ze overbodig zijn. Voor hem was dat een van die momenten waarop hij moest kiezen. Een moment om zijn solidariteit te tonen. De kwestie stond op de agenda van een vergadering van de Nederlandse missie-provinciaals. Er werd een protestbrief opgesteld die naar de regering zou worden gestuurd. Maar Geert vond dat te goedkoop. Hij had in de Achterhoek en in Afrika geleerd dat het niet op mooie woorden aankomt – "daar zijn we goed in" – maar op wat je doet om mensen tot hun recht te laten komen. Hij wilde wat doen, solidair zijn met de hongerstakers in de Duif. "Wat let je", werd hem vanuit de vergadering toegeroepen. Dat was voor Geert een wake-upcall. Samen met een collega, een Witte Pater, heeft hij toen tien dagen en nachten in hongerstaking op een matras gelegen in de Duif.

Een belangrijk moment was ook de moord in 1980 op aartsbisschop Oscar Romero in El Salvador. Het bericht daarvan sloeg in als een bom. De provinciaals van de Nederlandse priestercongregaties waren op dat moment in vergadering bijeen om tezamen de inbreng te bespreken van de religieuzen in de Bijzondere Synode van de Nederlandse bisschoppen, die toen plaats zou vinden in Rome. Geert had een slapeloze nacht en schreef een manifest. Het was een innerlijke worsteling waarin hij voor zichzelf de vraag moest beantwoorden: 'Waar sta ik zelf, en waar sta ik voor, waar staan wij als religieuzen voor?' De volgende morgen legde hij aan zijn collega's het manifest voor waarin stelling genomen werd: "Wat wij hier aan het doen zijn heeft niets te maken met wat er in de wereld gebeurt, maar daar, in de wereld, moeten wij nu als Kerk zijn." Het manifest werd unaniem aangenomen.

Toen bisschop Romero, een paar dagen later, in San Salvador begraven werd, riep de menigte met één stem: "Presente, presente!" Hij had kort voor zijn dood nog gezegd: "Ik geloof niet in de dood zonder verrijzenis. Als ze mij doden, herrijs ik in het volk van El Salvador." Hij leefde na zijn dood, meer dan ooit tevoren: 'presente'. Zoals Jezus sinds zijn dood 'presente' is.

In 1988 kwam Geert naar de Andreasparochie. De parochie had toen geen pastoor, en een groep vrijwilligers zorgde ervoor dat de parochie bleef draaien. Dat was helemaal naar de zin van Geert. Hij wilde nooit een 'gewone' pastoor zijn die boven de mensen staat. Een parochie, dat is een levende gemeenschap van mensen, van wie de priester er een is.

Heeft de parochie zijn kijk op het priesterschap veranderd? Een priester was vroeger een 'functionaris', zo noemt Geert het, die in gehoorzaamheid aan de bisschop een parochie runt. Gaandeweg is een priester voor Geert iemand geworden die profetisch ageert, die ergens voor staat, die keuzes maakt en met zijn keuzes mensen inspireert, die durft te koersen op zichzelf en vertrouwt op innerlijk gezag en overtuiging. Je moet het voortouw durven nemen en radicale keuzes maken; een priester wijst anderen de weg.

Wat is een priester verder nog in de ogen van Geert? Iemand die de mensen in de gemeenschap tot hun recht laat komen en hun hun verantwoordelijkheid niet uit handen neemt. Als voorbeeld noemt hij het Dekenaal Kerkenplan van 2014 dat de eventuele sluiting van de Andreaskerk suggereerde. Parochianen trommelden elkaar op en kwamen met initiatieven om de kerk open te houden. Een mooie ervaring voor Geert. Een priester is met name iemand die zich inzet voor 'gerechtigheid'. Is dat hetzelfde als barmhartigheid of naastenliefde? Die begrippen klinken hem lief en mooi in de oren, maar te vrijblijvend. Hij spreekt daarom liever van gerechtigheid en beroept zich daarvoor op het Oude Testament. Daar krijgt de God van gerechtigheid in de loop van de geschiedenis gaandeweg scherpere contouren, bij Mozes en bij de profeten, totdat Hij 'belichaamd' wordt in Jezus van Nazareth, die gerechtigheid tot de kern maakt van het rijk Gods dat hij verkondigt. Ook hier geldt: het gaat niet om mooie woorden maar om daden. Dat kenmerkt de priester, aldus Geert.

In Merkstenen, het dagboek van Dag Hammarskjöld, is Geert getroffen door diens woorden: "Ik weet niet wie of wat de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja, tegen iemand – of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft. Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen 'niet om te zien', of 'zich niet te bekommeren om de dag van morgen'." Dit zegt ook Geert: "Ik weet niet wanneer, waar en hoe, maar eens zei ik ja." Zo heeft hij zijn gang door het leven ervaren. Er zijn veel momenten geweest waarop hij 'nee' zei, protesteerde en in actie kwam. Maar het 'ja' was er altijd al, ergens in hem. Het 'nee' heeft hem sterker gemaakt om 'ja' te kunnen zeggen, tegen de klippen op, 'ja' tegen zichzelf, 'ja' tegen een gezag dat van binnen komt. Zo heeft de roeping – Geert neemt het woord aan het eind van het gesprek onwillekeurig in de mond – in zijn persoon en in zijn leven gestalte gekregen.

Het gesprek loopt ten einde. Ik vraag of het niet moeilijk voor hem is geweest in al die jaren en of hij zich niet vaak alleen heeft gevoeld? En of hij er nooit spijt van heeft gehad dat hij priester is geworden? "Nee, geen spijt, helemaal niet. Maar het was ook niet gemakkelijk, helemaal niet." Er waren altijd medestanders en vrienden die aan zijn kant stonden en van wie hij steun heeft ondervonden, in de S.M.A. en daarbuiten. Maar hij stond ook vaak alleen. Hij is daardoor gegroeid. Hij heeft zich bevrijd van de gehoorzaamheid aan gezag van buiten, van de onderdrukking van wie je zelf ten diepste bent. Hij heeft geleerd dat een mens zichzelf mag zijn en op zichzelf mag koersen. En dat alleen zo aan mensen recht kan worden gedaan en gerechtigheid kan geschieden.

Rob Pauls

Jos Franssen

Op een avond in januari rijd ik naar Jos, die in de Banebergpassage in Landgraaf woont. Ik ben echt nieuwsgierig: hoe zou zo iemand, stekeblind als hij is, blind geboren, in het leven staan? Zou hij weten wat hij mist? Zou hij echt gelukkig kunnen zijn? Een heleboel vragen; ik wil het weten. Hij woont er al 22 jaar, in zijn eentje en 'op de tast'. Als de koffie 'op de tast' op tafel is geplaatst, stuur ik het gesprek in die richting. En dan valt al heel gauw bij hem het woord: 'Mijn vader beschouw ik als God.' 'Wow! vertel eens, Jos'. Hij steekt van wal, terwijl ik geboeid luister:

"Ja, mijn vader was een lieve man; die mij zag, die mij aanmoedigde, die mij uitdaagde, die mij steeds dingen liet uitproberen; al kon hij best wel streng zijn als ik kattenkwaad uithaalde. Zijn stem klinkt nog in mijn oren: 'dat kun jij!' In het zwembad bijvoorbeeld: eerst de eenmeter zwemplank en daarna de driemeter; voetje voor voetje schuifelde ik naar de rand van de plank, en dan hoorde ik: 'toe maar, de kust is vrij, springen!' Door hem leerde ik blindelings vertrouwen op de ander. Door hem leerde ik het beeld verstaan van God als de adelaar: 'die mij droeg op adelaarsvleugels, die mij geworpen hebt in de ruimte, en als ik krijsend viel, mij ondervangen met uw wieken en weer opgegooid, totdat ik vliegen kon, op eigen kracht'. Ook het verhaal van de blindgeboren Bartimeüs krijgt voor mij betekenis: toen iedereen hem de mond wilde snoeren, werd hij gezien door Jezus; dát was het wonder; hij zag ineens waar het echt om gaat in het leven: gezien worden. Zó kijken naar God, zó denken over God is voor mij geloven.

Ik ben geboren in 1962 op de Heerlerbaan (Vroedvrouwenschool). Ik heb twee halfzussen uit het eerste huwelijk van mijn moeder. Mijn ouders zochten in die tijd een andere woning in Heerlen, maar omdat dit door de woningkrapte hier niet lukte, hebben wij een tijd lang in Visé gewoond. In 1974 keerden wij terug naar Heerlen. Mijn vader werkte in de bouw. In België ben ik naar de blindenschool geweest, maar later ben ik intern vanuit Heerlen naar de blindenschool Henricus gegaan in Nijmegen, waar ik braille heb geleerd; ik heb heel goede herinneringen aan die tijd en heb daar nog vrienden aan overgehouden.

Mijn ouders zijn allebei gestorven; met hen en met mijn zussen had/heb ik een heel warme band. Mijn zwager heeft in de 22 jaar dat ik alleen woon, eigenlijk de rol van mijn vader overgenomen. Hij was er altijd, als ik hem nodig had; ook op hem kon ik blindelings vertrouwen. Als ik een inspirerende persoon mag noemen in mijn leven, dan is dat (naast mijn vader natuurlijk), die zwager vanwege zijn nooit aflatende aan-mijn-zijde-staan, als ik hem nodig had; ook hij is inmiddels gestorven. Ik werk in het Werksteunpunt WSP (het vroegere Licom), vier dagen per week. In mijn vrije tijd geniet ik van mijn hobby, de gitaar, waarvoor ik de grondbeginselen heb geleerd in het Activiteitencentrum in Kerkrade; ik vind het fijn met mijn gitaar deel uit te maken van het Sopafkoor in de Andreas. Ook ga ik graag met een vriend naar Gerardus in Wittem, waar ik rustig een tijd lang in de stilte kan zitten mijmeren en thuis mag zijn bij Hem. Dat is ook wat ik altijd doe op vakantie, bijv. in Oostenrijk; als ik dan merk dat wij een kerk passeren, wil ik altijd even naar binnen om in de stilte na te denken en te bidden; ik voel dat als bijzonder, ruik de lucht, de wierook, de kaarsen, en waan mij thuis bij Hem.

Ik heb nooit kunnen zien omdat ik blind geboren ben; ik mis het niet; ik weet niet beter; ik denk dat ik mij eerder wezenloos zou schrikken als ik ineens alles zou kunnen zien. Ik voel mij echt gelukkig, om redenen die ik heb genoemd. Als ik drie mensen aan tafel zou mogen uitnodigen, dan denk ik aan Geert, aan René en aan Marie-José, omdat zij volgens mij zullen praten over iets dat ertoe doet, en het gesprek 'kruiden' met de nodige humor, en daar hou ik van."

Hier kwam ons gesprek ten einde; Jos noemde het een leuk gesprek; hij wil het stokje doorgeven aan Eline Claassens.

Geert Bles

Terry Akins

Terry is jaren lang acoliet geweest in de Andreas; hij woont en studeert nu in Enschede; ik heb hem kort geleden gevraagd om zijn verhaal op papier te zetten voor ons parochieblad. Zijn verhaal behoeft geen commentaar.

Geert Bles

Geloof

Als kleine jonge kwam ik al in de St. Andreasparochie op de Heerlerbaan. Mijn leven zag er nog onzeker uit met twijfels, angsten en uitdagingen in het leven die niet echt pasten bij de leeftijd waarin je ruimte zou moeten hebben om kind te zijn. Maar in die onzekere tijd had ik mijn geloof en de kerk waar ik op zondag een kaarsje aan stak en gesprekken voerde over het leven en over de dood, over de angsten van het leven maar ook over liefde en geloof. Na de mis was er de ruimte om mediterend voor het Mariabeeld te denken aan de mensen die niet bij mij waren of niet de kracht hadden om mij op dat moment zo goed te ondersteunen, door ziekte, dood of detentie. Toch was mijn geloof sterk om uit het licht van een brandend kaarsje mediterend en biddend kracht te putten uit God en het geloof om verder te gaan. Mijn vader zat in detentie en toch was ik op dat moment bij hem; ik nam afscheid van een mooi leven van lieve mensen maar toch waren zij bij mij; mensen hadden de kracht niet om mij te ondersteunen maar toch voelde ik hun kracht.

Buiten de parochie leken de uitdagingen maar niet op te houden met mensen die zeiden dat de doelen die ik voor ogen had onrealistisch waren en onmogelijk. Ik begon langzaam in de media te praten over mijn leven als kind van een gedetineerde. De boodschap van de parochie was telkens dat we goed voor elkaar moesten zorgen. En iets in mij zei dat ik de knop moest omdraaien en mijn 'negatieve' ervaringen kon omzetten om iets voor een ander te betekenen en zo ook voor mezelf. Mijn grote passie en uitlaatklep was en is muziek maken. Mensen zeiden dat het onrealistisch was om op het conservatorium te komen, maar mijn geloof zei dat het mogelijk was. Mensen zeiden dat het onmogelijk was om op een hoger niveau kinderen van gedetineerden landelijk te kunnen helpen in heel Nederland d.m.v. de politiek of beleidsmakers, maar mijn geloof zei wat anders.

Inmiddels ben ik jongerenambassadeur geworden van stichting Exodus Nederland en gek genoeg heb ik de eer gehad om het verhaal van deze kinderen in de media te mogen doen, maar ook samen met politici in Den Haag en de kinderombudsman en andere beleidsmakers. Er hebben landelijke ontwikkelingen plaatsgevonden rondom dit onderwerp en ik ben niet van plan om er mee te stoppen, want een ander helpen voelt goed. Eén persoon helpen voelt goed, maar nu ik 25.000 kinderen kan helpen, pak ik die kans met beide handen aan. Ook zit ik op dit moment op het conservatorium in Enschede en probeer ik mijn studie de laatste tijd in het teken van kinderen van gedetineerden te zetten. Samen met de afdeling muziektherapie ben ik op dit moment op zoek naar het vormen en ontwikkelen van een concreet plan om deze kinderen verder te kunnen helpen vanuit mijn passie. Dagelijks kom ik uitdagingen tegen die weer twijfels in mij oproepen, maar mijn geloof zegt wat anders. Als je een pizza bestelt, ga je er toch ook niet vanuit dat je geen pizza zal ontvangen? Je weet en vertrouwt dat de pizza komt, en zo sterk kan geloof ook zijn.

In die kleine Limburgse parochie heb ik mij kunnen ontwikkelen en kunnen realiseren dat een kleine parochie uiteindelijk een enorm grote invloed kan hebben. De maatschappij zit vol met onrechtvaardigheden en als we onze ogen openen en ervaren, hebben we de keus om ons uit te spreken tegen onrechtvaardigheid. Ik zal mij blijven inzetten om de onrechtvaardigheden die plaatsvinden aan te pakken. Soms lijkt het een onmogelijke taak, maar jouw geloof begint misschien wel in een kleine parochie die je de ogen doet openen voor wat je voor een ander kan betekenen en hoe je dichter bij het goede in jezelf kan komen. Het goede in jezelf is waar we uiteindelijk allemaal vandaan komen. Zoals een wijs man in die kleine parochie ooit tegen mij zei: "Ubuntu"!

Terry Akins

Marie-José Brounen

Op 14 december zit Marie-José al in de huiskamer van de Andreas, aan de koffie en aan de praat met Ine Janssen, die begaan is met de mensen in Nepal en steun zoekt voor hen. Ik schuif even aan. Het gesprek ging op een gegeven ogenblik over 'vergeven is moeilijk'. Dit onderwerp gebruikte Marie-José als startpunt voor haar eigen levensverhaal. Het blijkt de rode draad in haar verhaal. Ik luister met interesse

"Ik ben geboren in Landgraaf in 1963 en heb nog een jongere zus. Het huwelijk van mijn ouders was moeizaam en leidde tot hun scheiding toen ik twaalf was. Mijn moeder was echter een sterke vrouw en heeft ons praktisch alleen opgevoed, maar ondervond weinig of geen steun in de kerk. Maar ikzelf had als kind altijd iets met kerk en geloof, en vond daar steun. Ik luisterde graag naar de verhalen van Jezus van Nazareth over goedheid, liefde en vergeven, en over hoe Hij met mensen omging. Zijn openheid, rust en vriendelijkheid tegenover mensen werkte altijd positief. Vanwege mijn minder positieve jeugdervaringen, had ik eigenlijk alle reden om te zeggen: 'vergeven is moeilijk'. Toch heb ik nooit wrok gevoeld. Ik denk hier aan het recente interview in Trouw, waarin de hoogleraar Philomena Essed haar grote bewondering uitspreekt voor Nelson Mandela vanwege zijn waardige manier van verzet: 'Hij bleef zijn bewakers altijd als mensen zien en reduceerde hen nooit tot hun verschrikkelijk functie. Dat is ongelooflijk inspirerend', zegt Philomena en met haar zeg ik: 'dat probeer ik ook te doen, door te bedenken dat je op die manier meer bereikt.'

Omdat ik, na de lagere school in 1976, als enig meisje van mijn klas naar Bernardinus ging, heb ik mij het eerste jaar erg rot en eenzaam gevoeld; ik had nauwelijks vriendinnen. Na twee jaar Gymnasium ben ik overgestapt naar het Atheneum. Na Bernardinus heb ik in 1983 in Kerkrade de verpleegkunde opleiding gedaan tot 1987; daarna heb ik twee jaar in de Hambos kliniek gewerkt, en een jaar in het ziekenhuis in Aken. In 1990 ben ik naar het MUMC in Maastricht gegaan, en heb daar de opleiding Intensive Care mogen doen voor volwassenen en kinderen. Omdat ik in dat werk nogal eens geconfronteerd werd met moeilijke ethische vragen, heb ik ook nog een cursus ethiek gedaan aan de Hogeschool in Hasselt.

In 1990 ben ik getrouwd; we hebben twee lieve jongens. Maar hoezeer we ook probeerden, ons huwelijk hield geen stand; de verschillen waren te groot. Toch vond ik ook in deze moeilijke fase de kracht in mijn geloof om vergevingsgezind te zijn en geen wrok te koesteren. Ik voel me thuis in de Andreasgemeenschap; er is terecht veel aandacht voor vluchtelingen, verslaafden, eenzame mensen, enz. , maar soms denk ik dat de 'gewone mensen' in de parochie niet over het hoofd mogen gezien worden; ook zij gaan bij tijd en wijle door moeilijke fases en raken geblutst door het leven. We moeten oog hebben, lijkt me, voor alle mensen en ze niet teveel in hokjes zetten; dat is toch het ideaal dat we nastreven. En als dat soms niet lukt moeten we ons niet laten ontmoedigen. Is dat niet wat Philomena Essed zo bewonderde in Nelson Mandela, en wat precies de boodschap is van Jezus van Nazareth? Ik voel mij betrokken bij de parochie, vooral bij de Taiama werkgroep, die ondersteuning geeft aan jongeren, vooral meisjes in Sierra Leone; ik zie hoe zij daar moeten knokken voor vrijheid en menswaardig leven. Maar deze parochie is ook mijn thuis. Ik heb dat ervaren, toen ik enkele jaren geleden een neefje door een tragisch ongeluk verloor en ik mijn verdriet in deze gemeenschap kon delen. De herinnering hoe ik toen opgevangen werd is mij heel sterk bijgebleven.

In mijn werk op Intensive Care voor kinderen is de dood soms heel dicht bij. Als artsen concluderen: 'we kunnen niets meer doen', en de ouders moeten informeren, is dat vaak een moeilijke opgave voor hen, omdat juist zij moeite hebben om het leven los te laten. Toch is het mijn ervaring dat ouders doorgaans veel verder zijn in de acceptatie van het onvermijdelijke: 'Ons kind mag gaan; we kunnen het niet aanzien dat het nog langer moet lijden.'

Als jij me een cadeaubon geeft om met een paar mensen uit te gaan eten, dan zou ik mijn huidige vriend en maatje Kelly - die mij als geen ander begrijpt en aanvoelt - natuurlijk als eerste vragen, maar ook die oude leraar van 83 jaar in Sierra Leone, die op zo'n inspirerende manier met een natuurlijk gezag omgaat met jongeren en hen aanmoedigt iets van het leven te maken: 'Je weet wel wat je moet doen,' zegt hij dan tegen hen. Is dat eigenlijk niet de benadering als die van Mandela, al is het met kinderen? "

Hier eindigde het interessante gesprek met Marie-José, die het stokje doorgeeft aan de gitarist van het Sopafkoor, Jos Franssen; zijn verhaal komt in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Jacq Zenden

Op maandagmiddag 13 november zitten we in de huiskamer van de Andreas voor dit gesprek. 'Wat mij in de Andreas opvalt', zegt Jacq, 'is dat het aantal mensen dat actief naar buiten treedt, lijkt te groeien. Het wordt blijkbaar steeds meer gemeengoed, dat gelovig-zijn niet slechts betekent: luisteren en zorgen voor je eigen hachje, maar veel meer: in beweging komen en zorgen voor de ander.' Deze gedachte springt eruit; hij vertelt; ik luister met aandacht:

"Ik ben in 1941 geboren als vijfde in een gezin van acht kinderen op Overstehof, toen nog een boerderij in bezit van de Staatsmijnen; mijn vader had dit bedrijf gepacht in 1939. Mijn gymnasium heb ik gedaan bij de Montfortanen in Schimmert, daarna noviciaat in Meerssen en een jaar filosofie in Oirschot, maar ben op die weg niet verder gegaan. Ik wilde, het was inmiddels 1964, naar de sportschool in Tilburg, maar heb toch het advies van mijn vader gevolgd en ben naar de Pedagogische Academie in Heerlen gegaan. Ik studeerde af en haalde mijn hoofdacte in 1967, en kon terecht aan de - toen nog in opbouw - Zonschool in Chevremont, eerst als vervanger, later als vaste leerkracht. In 1973 werd ik directeur van de H. Hart van Maria meisjesschool in Schaesberg, maar toen na zes jaar deze school fuseerde met de jongensschool, moest ik als jongste plaats maken. Ik kon echter onmiddellijk terecht als directeur in de Schilhorst in Heerlerbaan, toen nog een nieuwe school in het open veld. In 1996 fuseerden de drie katholieke basisscholen in Heerlerbaan tot één basisschool, de Windwijzer, waar ik tot 2002 hoofd van ben geweest. Ik ben in dat jaar - ik was inmiddels 61 - met vervroegd pensioen gegaan.

Mijn vrouw Ans was in 2001 overleden, dus vlak voor mijn pensionering. Dat was een zeer droevige tijd. Op jouw vraag hoe ik tegenover leven en dood sta kan ik zeggen dat ik niet bang ben voor de dood, maar natuurlijk ook heel graag ouder wordt, want er is nog zoveel te genieten van o.a. de kinderen en kleinkinderen. Ik heb een zoon, Gaston, en een dochter, Juliette. Onze zoon, getrouwd met een Twentse, heeft drie kinderen; mijn dochter getrouwd met een Limburgse jongen heeft twee kinderen. Ik geloof wel dat ik na de dood weer verenigd wordt met Ans en al mijn dierbaren. Hoe dat eruit ziet? Daar heb ik geen idee van.

In de H. Familieparochie, Lichtenberg, in Schaesberg, zijn wij met een groot aantal jongeren in 1970 met veel enthousiasme het jongerenkoor 'Sound of Peace and Freedom' gestart; we kregen in die periode veel ruimte om eigen teksten te kiezen/maken. Iedere week kwamen we een avond met groepen bij elkaar en waren tot soms wel tot middernacht aan het discussiëren. Toentertijd was pastoor Partouns ons klankbord en na zijn overlijden pastoor Serrarens. In die tijd ben ik nog tien jaar kerkmeester geweest. SoPaF had steeds goede contacten met de pastores. Dat teksten maken werd later bemoeilijkt en zoekende naar een andere plek zijn we in de Andreasparochie terecht gekomen, waar Harrie Brouwers pastoor was.

Ik voel me thuis in de Andreasparochie. Het is een kerk zoals Jezus heeft bedoeld volgens mij, een levende gelovige gemeenschap rondom Jezus de gangmaker, waar iedereen de ruimte krijgt om te zijn wie hij/zij is en waar de priester niet boven de mensen staat met het geheven vingertje, maar tussen hen in en samen met hen optrekt als de inspirator van wat er te gebeuren staat. Wat ik typisch Andreas vind is dat de mensen steeds meer en steeds beter lijken op te pakken dat Jezus ook een beroep op hen doet om in beweging te komen, om niet alleen maar passieve toehoorders te blijven die zich bekommeren om eigen zielenheil, maar uitgedaagd worden om als christenen actief mee te werken aan de totstandkoming van de hemel op aarde. Dit vind ik boeiend om te zien en zelf te ervaren, omdat dit m.i. de kerk van de toekomst is, die zich onderhuids aan het ontwikkelen is.

Indertijd, toen we met het SoPaFkoor startten in Schaesberg, was Maarten Luther King net vermoord; hij was iemand die mij en onze koorleden bijzonder inspireerde. Op zijn sterfdag in 1970 zongen wij voor het eerst in de parochie. Zijn optimisme, zijn hoop dat het goed komt - 'we shall overcome some day' - sprak ons toen aan, een moderne heilige, en doet dat nog altijd.

Als ik op vakantie zou gaan vandaag, zou ik het boek Compassie van de bekende Britse schrijfster en godsdienstwetenschapper Karen Armstrong in mijn koffer stoppen. Ik wil namelijk weten hoe zij dit woord verstaat en uitwerkt: niet als een 'plat medelijden', maar als een 'je inleven in de pijn en het gezichtspunt van de ander', 'de ander benaderen zoals je zelf benaderd wilt worden'.

Als je mij de gelegenheid biedt om drie mensen uit nodigen om ergens te gaan eten, dan denk ik eigenlijk eerst aan mijn vrouw Ans, een bijzondere vrouw, die helaas te jong gestorven is; daarnaast Harrie Brouwers en Marie-Joé Brounen. Ik zou dan met hen herinneringen willen ophalen, en praten over ons leven, over ons werk, over wat ons boeit en bezighoudt. Ik wil daarom ook graag het stokje doorgeven aan Marie-José, graag haar verhaal op papier zien over hoe zij in het leven staat en over haar prachtige, maar o zo moeilijke werk.

Dit verhaal kunnen we lezen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Lambert Cuppers

'Wees jezelf' staat centraal in het verhaal van Lambert, dat hij met mij deelt op 18 oktober bij een kop koffie bij hem thuis aan de keukentafel. Ik luister, terwijl ik door het raam kijk en geniet van de herfstzon en de prachtige tuin; Gidi luistert mee:

"Het stokje voor dit interview kreeg ik van Joke Berends, omdat wij elkaar kennen van de Heerlense Oratorium Vereniging. Zingen is voor mij belangrijk; we deden het thuis al in ons gezin. Ik ben geboren in Eindhoven op 1 november 1938 als vijfde in een gezin van elf. In 1956 kwam Gidi op mijn pad; we zijn in 1962 getrouwd en woonden aanvankelijk bij haar moeder op een kamer; daarna drie jaar in een flat. Ik werkte als technicus bij DAF, Philips en CAJA (kinderwagen accessoires). Toen deze firma, na de sluiting van de mijnen, in 1970 naar Kerkrade verhuisde, kwamen wij met ons gezin naar Heerlerbaan.

Wij hadden in die tijd niet zoveel met de kerk, waar woorden als schuld, zonde, boete doen, biechten etc. de hoofdmoot vormde en mij tegenstonden, en waar anderen, die niet katholiek waren, in de gevarenzone zaten. We raakten geleidelijk aan betrokken bij de Andreas, die aanvankelijk kerkte in het houten noodgebouw, nu kunststudio van Joop Noordkamp. Er wordt vaak een beroep op mij gedaan voor technische klusjes (altaar/tabernakel op wieletjes) en op Gidi (schilderen van paaskaars), maar ook de boodschap, die gebracht wordt klinkt anders dan vroeger. Denk aan de viering van afgelopen zondag, 15 oktober, waar strijd tegen armoede het thema was: iedereen voelt zich welkom en hoort erbij, katholiek of niet, rijk of arm; zien en gezien worden als mens, daar gaat het om; tekenend was de vredeswens: 'ik zie jou.... hier ben ik'. Dit is wat in de Andreas ons aanspreekt; het gaat om echtheid, om de binnenkant ('maak mij mooi'); het krijgt uitdrukking in het samenkomen na de viering in de koffiekamer, in het schrijven van kaarten, maar ook in de gastvrijheid van de gastvrouwen. Ik, en meerderen met mij, waren geraakt door de vanzelfsprekendheid en hartelijkheid, waarmee mensen van 'Samen Onderweg' opgenomen werden in de gemeenschap. Dit is wat m.i. kerk moet zijn: een gemeenschap die openstaat voor iedereen, ook voor anders ge-aarden, andersdenkenden, anders gelovenden; een gemeenschap waar niet gezwaaid wordt met schuld, boete, voorschriften en regels, maar waar het leven gevierd wordt, waar oog is voor mensen die niet of nauwelijks aan leven toekomen. Natuurlijk is er crisis in de kerk: het percentage practiserenden is klein; jongeren voelen zich weinig aangesproken; het aantal priesters slinkt; kerken moeten sluiten etc. Maar deze crisis los je niet op door alles op alles te zetten om de oude situatie van vroeger te restaureren, maar vraagt om nieuwe wegen te verkennen, te kijken waar de huidige samenleving naar toe beweegt, en te kijken wat de boodschap van Jezus daarin kan/moet betekenen. In zo'n kerk voel ik mij thuis.

Wij hebben zoals elke familie ook onze zorgen, materiële zorgen, zorgen over gezondheid, zorgen over de stappen die onze kinderen zetten. Wij zijn daarvan niet gespaard gebleven, kenden momenten van on-zekerheid, van het willen opgeven. Maar het leven vraagt om investering. 'Doe je niet anders voor dan je bent' is mijn levensles, die ik met anderen zou willen delen: ken jezelf, blijf jezelf.

Als je me vraagt welke boeken ik in mijn koffer stop als ik op vakantie ga, dan noem ik bijv. 'Das Brot der frühe Jahren' van Heinrich Böll, die met zijn schrijven erin slaagt om te laten zien wat sociale toestanden, honger, crisis, etc. teweeg brengt in gezin of relatie. Of: 'Mata Hari' van Jan Brokken, het verhaal van de jonge vrouw, die honderd jaar geleden na een geheim proces vanwege spionageactiviteiten ter dood veroordeeld werd. Ook boeken van Ken Follett boeien mij, "Winter of the World" bij voorbeeld, over de diverse oorlogen in de wereld. En als ik drie mensen mag meenemen om uit te gaan eten op jouw kosten, dan vraag ik mijn vrouw Gidi, Jos Wouters een wandelmaat, en Francien de vrouw van een koorlid, die bibliothecaris was en alles weet van literatuur, geschiedenis, politiek, etc. Het gesprek zal dan gaan over dit soort onderwerpen".

Hier dwong de tijd ons om het gesprek af te ronden; Lambert heeft Jacq Zenden bereid gevonden om het stokje van hem over te nemen; zijn verhaal ziet u in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Joke Berends

Het is maandagmiddag 18 september, iets over drie uur. Ik ontmoet Joke in de koffiekamer van de Andreas. Als het gesprek begint klinkt ergens het begin van Jezus' bergrede: 'Je bent op de goede weg, als ...' Het lijkt de rode draad in haar verhaal; zij steekt van wal, ik luister:

"Ik ben geboren in de mooi(st)e stad Amersfoort in 1947, de vijfde in een gezin van zeven. Na mijn studie (rechten) in Utrecht ben ik in 1970 - mijn toenmalige man werkte bij DSM - naar Heerlen verhuisd. Wij hebben drie kinderen, die met hun partners in het midden van het land wonen, en zeven prachtige kleinkinderen. Mijn ouders waren trouwe kerkbezoekers en nauw bij de kerk betrokken. Ik heb dat ook en zocht, toen ik in Heerlen kwam, direct naar een plek die mij zou aanspreken. Het werd eerst het Eikske, toen de UTP, waar ik kindernevendiensten heb geleid en zeker 25 jaar in de liturgiegroep heb meegedraaid (een mooie tijd met fijne gespreksavonden!); daarna kwam ik bij Samen Onderweg, waar ik jarenlang lector ben geweest, coördinator van de lectoren, actief in poetsgroep en in het Samen Onderweg Beraad; en nu dan de Andreas.

Ik heb me nooit thuis gevoeld in kerken waar een behoudende sfeer heerste, waar regels golden en men weinig openstond voor de omwentelingen in die dagen. Hier in de Andreas was er al heel gauw een klik: er wordt gezocht naar de kern van de boodschap, en die moet door de gemeenschap de samenleving in: 'Je bent op de goede weg, als ...'

Ja, de Bergrede, waar Jezus zijn openbare leven mee begon, betekent voor mij geloven: vertrouwen dat het beter zal gaan met de wereld, als je zelf 'die goede weg kiest'. Het is een leidraad om na te leven, samen met anderen: je inzetten voor gerechtigheid en door dat 'samen te doen als gemeenschap' gestimuleerd worden. De nadruk op dat gemeenschappelijke in de Andreas is een manier van kerk-zijn die mij bijzonder aanspreekt. Dit komt tot uitdrukking in het samen bidden, het samen zingen - in plaats van stil te luisteren naar een opluisterend koor - en in het uitgenodigd worden rondom de altaartafel. De symboliek van de kerk is mooi en spreekt mij erg aan; daarom hebben wij binnenkort ook een rondleiding georganiseerd voor het KVG (Vrouwengilde) waarvan ik voorzitter ben.

Ik heb elf jaar lang als vrijwilliger gewerkt bij Slachtofferhulp. De confrontatie met schade aan mensen toegebracht was heel intensief en aangrijpend, vooral een eerste gesprek, waarvan ik vaak dacht: wat een ellende, hoe komen ze hier ooit uit! Maar als ik in de gesprekken daarna zag hoe ze overeind kwamen en stap voor stap krachtig werden en hun leven weer oppakten, voelde ik dankbaarheid dat ik dit werk mocht doen.

Ik ken zelf in mijn leven ook de nodige moeilijke momenten, waar ik me op moest pakken. Mijn ouders zijn jong gestorven, mijn moeder toen ik 19, mijn vader toen ik 25 was; drie van mijn broers en zussen zijn jong gestorven, en van mijn man heb ik afscheid moeten nemen 23 jaar geleden toen ik zelf pas 47 was. Wel denk ik dat al deze ervaringen mij sterker gemaakt hebben, en geschikt om het werk bij Slachtofferhulp te doen en aan te kunnen. Het had volgens mij ook iets van doen met wat ik 'geloven' noem: daadwerkelijk je inzetten voor de meest kwetsbare mensen, en hen weer op weg helpen. Iemand die mij echt geïnspireerd heeft in mijn leven, is mijn man. De laatste jaren van zijn leven was hij zwaar nierpatiënt. Hoe belastend en bedreigend die ziekte ook was, hij ging nooit bij de pakken neer zitten en bleef positief. 'Er is zoveel moois in het leven', was zijn vaste gezegde, en hij ging door.

Als je mij de gelegenheid geeft om enkele mensen aan tafel te nodigen, dan denk ik direct aan mijn ouders. Ik heb ze veel te jong verloren; ik was net de pubertijd ontgroeid; wat zou ik die twee nu veel willen vragen!"

Hier eindigde ons gesprek, dat Joke best wel spannend vond, omdat het niet zozeer in haar aard lag haar eigen verhaal te vertellen; het stokje geeft ze door aan Lambert Cuppers.

Geert Bles

Willemien Zenden

We komen samen voor dit gesprek op donderdag 20 juli in de koffiekamer van de Andreas. Ik merk al gauw dat Willemien bijna lyrisch wordt als we komen te spreken over zingen en muziek; ze laat de koffie koud worden. Ik luister met aandacht.

"Muziek zit in mijn familie, we hebben het met de paplepel binnen gekregen; mijn broers en zussen zongen allemaal; ikzelf ben lid van HOV (Heerlens Oratorium Vereniging). Je kunt je er helemaal in uitleven en er alles inleggen; ik denk hier aan het Simon Bolivar Jeugdorkest uit Venezuela, dat op 24 juli in Kerkrade zou optreden; dit beroemde koor van straatjeugd is ooit opgericht vanwege de vormende waarde van muziek maken met mekaar.

Mijn ouders komen van het rozendorp Lottum, waar mijn vader rozenkweker was. In 1931 is het gezin naar Eygelshoven verhuisd waar mijn vader werd aangesteld als gardenier bij de Gemeente; daar ben ik in 1936 als zesde kind in het gezin geboren, een nakomertje. Ik had twee broers en drie zussen; we waren een fijn en hecht gezin. In 1960 ben ik getrouwd met Sjef Zenden, die leraar was aan de Lambertusmavo in Kerkrade; in 1969 zijn we verhuisd naar de Rukkerweg, nu Leon Biessenstraat, in Heerlerbaan. We zijn de gelukkige ouders van drie kinderen, en grootouders van vier kleinkinderen. Hoewel ik het werken in de winkel heel leuk vond, is mijn taak vooral het gezin geweest, met daarnaast de zorg voor ouders en een zieke zus. Ik voel mij een gelukkig en bevoorrecht iemand, maar natuurlijk kenden we ook zorgen, zorgen om gezondheid in de familie; mijn lievelingsbroer is al vrij jong overleden; zorgen ook om de stappen die de kinderen zetten op hun levenspad, die we soms niet altijd begrepen. Toch is mijn levensdevies steeds geweest: sluit nooit de deur, ga met geduld en liefde te werk, nooit met harde hand.

Wat ik trouwens wel zorgelijk vind is de verslaving van jonge mensen vandaag aan hun mobieltjes; er lijkt bijna geen normaal contact meer; leren ze op die manier nog wel de (meer)waarde kennen van echt persoonlijke communicatie? Maar moet ik misschien mijn oordeel wat loslaten, vertrouwen dat het uiteindelijk allemaal goed komt; durven vertrouwen in de persoon waar het om gaat, vertrouwen geven? Een van mijn kleinkinderen is bij voorbeeld kort geleden met enkele vrienden in Auswitsch/ Birkenau geweest, duidelijk een ingrijpende ervaring voor hen; het trof me dat ze diep waren geraakt en niet uitgepraat kwamen over wat mensen elkaar kunnen aandoen.

Onze relatie met de Andreas is hecht; we hebben nog gekerkt in de noodkerk en zijn nauw betrokken geweest bij de bouw. Er werd een koor opgericht, waar ik vele jaren met plezier heb meegezongen. We zijn 13 jaar geleden verhuisd naar Bekkerveld, naar de Annakerk, maar zijn toch snel weer teruggekeerd naar de Andreas. De Andreasparochie trekt ons, vooral vanwege de verzorgde liturgie en de actualiteit van de preken; ik wil hier met name de mooie begrafenisvieringen noemen; iedereen praat erover. En bijzonder vind ik ook de toegewijde vrijwilligers in de koffiekamer, in het winkeltje, en daarbuiten. Hoe ik over de dood moet denken, vind ik moeilijk te zeggen. Zolang als je nog herinnerd wordt, ben je niet echt dood. Ouders leven voort in hun kinderen via DNA, maar ook hun karaktertrekken, denken, voelen, houden van etc. , dat is toch een mooie gedachte. We hadden altijd veel met St. Gerardus. Steeds als we ergens mee zaten, of iets te vragen hadden, vonden we de weg naar Wittem.

Als je mij de gelegenheid geeft om uit te gaan eten en daarvoor drie mensen aan tafel te nodigen, dan denk ik direct aan de gastvrouwen, omdat zij zo'n belangrijke bindende rol vervullen in de parochie; twee van hen, Nel van Ooijen en Riet Noestheden, zou ik willen vragen, maar ook graag Kitty Snijders, omdat zij in mijn ogen als vrijwilligster bij de Zonnebloem meer betekent voor zieken en ouderen dan zijzelf vermoedt. Als je mij vraagt om tot slot nog zoiets als een levensles mee te geven, dan kom ik terug op wat ik hierboven al zei: Benader de ander altijd met liefde en geduld; hou de deur altijd open."

Met deze gedachte van Willemien ronden wij het gesprek af; zij wil het stokje doorgeven aan Joke Berends van 'Samen Onderweg'.

Geert Bles

Joke Adriaanssen

Zij kreeg het stokje aangereikt door een jongere, Karolina, die nieuwsgierig is naar het verhaal van een oudere. Wij spreken af in de koffiekamer van de Andreas op 19 Juni; het is tropisch heet buiten. Joke steekt van wal, ik luister.

"Ik ben geboren in Huijbergen, Brabant in 1935 in een gezin van vijf kinderen. Na een wat moeilijke jeugd kwam ik in 1953 naar Heerlen om te werken als handwerkster bij de zusters in het ziekenhuis in Heerlen. In die tijd leerde ik Harrie Adriaanssen kennen, met wie ik in 1958 getrouwd ben in de Josephkerk. Ik heb 20 jaar lang in de thuiszorg gewerkt in gezinnen die ons werden aangewezen, maar werd uiteindelijk vanwege rugklachten afgekeurd. In mijn werk heb ik veel oude en zieke mensen ontmoet; en kunnen zien hoe ze in het leven stonden en hoe kranig en geduldig zij vaak omgingen met hun handicap of beperkingen. Dat liet mij niet onberoerd en is waarschijnlijk ook de reden, waarom ik als vrijwilligster steeds op dat terrein werkzaam ben gebleven. Ik heb een aantal jaren mogen werken als activiteitenbegeleidster in de ouderensoos in de Caumerbron. Daarnaast ben ik altijd heel nauw betrokken geweest bij de Zonnebloem, eerst 17 jaar als vrijwilligster, maar de laatste jaren als gast.

Toen de nieuwe parochie werd geopend in 1977, kwam de vraag naar bezoek van zieken en ouderen op mijn pad. Ik heb dat altijd graag gedaan en doe dat vandaag nog als lid van de pastoraatsgroep. Ik voel mij met hart en ziel verbonden met de Andreas; de mensen zijn geen vreemden voor elkaar; er is verbondenheid en meeleven met elkaar; dat maakt deze parochie volgens mij zo levendig en sterk; hier kun je je verhaal kwijt en er wordt naar je geluisterd; ik voel me gelukkig dat ik daarin mee kan/mag doen met mijn bescheiden bijdrage.

Wat mij in de kerk bijzonder aanspreekt is vooral de paasviering: het lijden, dan de dood en daarna toch weer de opstanding. Ik vermoed dat de voorliefde voor het paasfeest iets van doen heeft met mijn eigen jeugdervaringen: Het kan zo beroerd niet zijn, het komt toch allemaal weer goed; uiteindelijk zegeviert het leven; je hunkert naar leven, naar geluk, en .... het gebeurt. Ik herken mij in het hele paasverhaal: van geboorte tot dood tot opstanding; het draagt ons door verwarring en lijden en sterven naar opstanding; we herkennen in het paasverhaal ons eigen verhaal. Misschien is het dat wat mijn leven zin geeft, misschien is het dat wat geloven voor mij betekent: niet altijd naar het verleden kijken, maar iets van je leven maken; zó naar jezelf kijken en zó met mensen omgaan. Ik vermoed dat ik niet zonder reden de hongerdoek, die nu in kerk hangt, zo mooi en sprekend vind: twee mensen die elkaar in de ogen zien, met de handen op elkaars schouder, geen woorden .... daar gebeurt het.

Ik zei dat ik veel bewondering koester voor oude of zieke mensen, die zo mooi in het leven staan ondanks soms zware beperkingen. Iemand die mij in dit opzicht inspireert is: Maria Rozenboom; waar haalt ze de moed vandaan? Altijd blij, altijd goede moed! Eigenlijk kan ik er zo nog een paar noemen, die in dit rijtje passen: mevrouw Franken, mevrouw Heutz: altijd positief, altijd blij. Als je mij de gelegenheid biedt om een paar mensen aan tafel te nodigen, dan zijn zij het, die mogen aanschuiven; ik zou dan met hen willen praten over: waar haal je het toch vandaan om zo kranig te zijn?"

Hier eindigt het gesprek met Joke; zij heeft Willemien Zenden gevraagd om het stokje van haar over te nemen; naar dat verhaal kunt u uitzien in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Karolina Renckens

We ontmoeten elkaar voor dit gesprek op zondag 28 mei in de Andreas; we hebben zojuist een mooie eerstecommunieviering gehad met communicantjes van De Pyler; Tom Dumoulin hijgt de laatste kilometers naar de finish in de Giro d'Italia en voor Roda is nog onzeker of het 'Ere' of 'Eerste' wordt. Karolina vertelt, ik luister:

"Karolina wordt in de Andreasparochie Karolinka genoemd. Mijn vader is rasechte Limburger, mijn moeder is van Polen, en ik heb nog een oudere zus. Ik heb de lerarenopleiding geschiedenis gedaan, en ga nu voor mijn diploma wiskunde; dit laatste zou ik graag afgerond zien; het gaat naar mijn zin te langzaam; ik moet nog een stage zoeken. Ik heb geen vast werk; wel doe ik hier en daar vervangingen en allerlei klussen via een uitzendbureau.

In de Andreas ben ik gedoopt en heb er mijn eerste communie gedaan; toen ik in groep acht zat in 1999 ben ik acoliet geworden en ben nu al acht jaar lector. Vanwege mijn familie in Polen kom ik daar ook in de kerk; volgens mij zijn de vieringen er meer traditioneel; men gebruikt geen boekjes zoals hier; alles gaat uit het hoofd; in de Andreas is de liturgie vrijer, niet zo vol-gens het boekje; in Polen zijn de vieringen krachtiger; misschien ligt dat ook aan het aantal mensen dat kerkt en heeft het iets met het gebouw te maken. Ik ben een viertal jaren geleden ook in Rome geweest; daar is het weer heel anders. Eigenlijk voel ik me wel goed in elke kerk en in elke viering; ik heb niet zo'n duidelijke voorkeur; zelfs in een protestantse viering ben ik verschillende keren geweest. Ik ben meer een 'shopper'; ik voel mij nog te jong om vaste keuzes te maken; misschien is dat ook iets meer voor ouderen.

Kerk betekent voor mij: een plek waar men elkaar ontmoet, tot zichzelf en tot rust komt. Ik denk bij kerk niet zozeer in termen van een boodschap uitdragen in de samenleving; ik vind gewoon mijn levenswijze belangrijk; iedere mens telt; ik heb bij voorbeeld een bloedhekel aan discriminatie; ik zie wel wat op mijn weg komt. Als ik het over 'elkaar ontmoeten' heb, dan wil ik toevoegen dat ik voor een goede communicatie lijfelijke aanwezigheid belangrijk vind. Een computer of mobieltje is handig, praktisch en zakelijk, maar heeft m.i. niet met echte communicatie te maken; daar is persoonlijk ontmoeten voor nodig en elkaar in de ogen zien; want dan is het ook mogelijk de waarheid te zeggen en zo nodig bij te stellen zonder te kwetsen.

Je vraagt mij: hoe sta je in het leven? Op dit moment ben ik niet ontevreden, niet ongelukkig, maar ook niet heel tevreden en gelukkig. Van nature ben ik vrolijk, maar de laatste tijd soms wel wat somber. Dat heeft vooral met mijn opleiding te maken, die nog niet af is. Ik voel me daarom wat onzeker en vraag mij af: wanneer ben je goed genoeg om les te geven? Mijn begelei-ders zijn daarin niet duidelijk, zeggen niet klaar en helder waar het in zit. Dit is eigenlijk het voornaamste wat me dwars zit en soms somber maakt. Ik heb een tijdje een vaste relatie gehad, maar op het ogenblik niet; mijn hoofd staat er niet naar; ik voel mij nog jong en pluk de dag nog; ik denk niet over de dag van morgen; de tijd is nog niet rijp; eerst moet mijn opleiding af zijn. Wat mijn leven echt zin geeft is verbondenheid. Daarom is mijn familie zo belangrijk voor mij; met hen voel ik mij bijzonder verbonden. Je vraagt mij naar mijn bijdrage als mens aan een betere wereld. Ja, natuur-lijk wil ik mijn steentje bijdragen aan de maatschappij, maar ik ben daar nu nog niet zo mee bezig; het komt wel op mijn pad.

Omdat Karolina nog moet koken, ronden wij hier het gesprek af. Zij wil graag het stokje doorgeven aan een ouder iemand van de parochie; het wordt Joke Adriaansen; hààr verhaal leest u in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Huub Vervoort

Het is woensdagmorgen 19 april, als wij in de koffiekamer van de Andreas zitten, startklaar, een Haags kopje koffie - door Huub gezet - binnen handbereik (een 'must', zegt hij, 'anders start mijn dag verkeerd'). Ik zeg dat ik mijn dag graag begin met een half uur brevieren; Huub haakt daarop in; ik luister:

"Brevieren is toch iets van de vorige generatie; ik herinner me dat van mijn oom, Jacques Erens, die pastoor was ergens in Frankrijk; hij was dat verplicht elke dag. Vandaag praten we toch meer van 'mindfulness' of zoiets. Ik trek mij dagelijks tussen de middag een kwartier terug, om te mediteren, niet omdat het moet, maar uit behoefte. Die behoefte ontstond toen ik werkte op de intensive care en vaak werd geconfronteerd met kwesties van leven en dood, ook van jonge mensen en kinderen. Ik wilde dan graag in stilte wat nadenken over de vraag: is dat nu wat God wil? Toen dat ook speelde in eigen familie en gezin, hebben we contact gezocht met pater Max van der Schoot van de Bernardinus. Hij gaf ons het bekende boekje te lezen van Kushner: Als't kwaad goede mensen treft. Langs deze weg groeide onze belangstelling voor de kerk, en ook het begrip voor de veranderingen in de kerk in die periode: niet zozeer de verplichtingen en het moeten volgen van regels, maar de eigen keuze, motivatie en behoefte aan diepgang. Via pastor Brouwers zijn we bij de Andreas terecht gekomen. En dat voelt nog altijd als een thuiskomen. Het laagdrempelige is de kracht van deze kerk, en het feit dat het verhaal van de Bijbel vertaald wordt naar vandaag. Vroeger had ik wel het gevoel dat het een mis moest zijn - dat waren we van huis uit gewend, dat hoorde zo - , maar dat is gaandeweg veranderd. Nu voel ik steeds meer dat het gaat om het samenzijn en het samen vieren als gemeenschap, waarin ruimte is voor eigen keuzes, eigen inbreng, en het samen zoeken naar diepgang. Dat samenzijn in gemeenschap mag dan eucharistie zijn, maar ook een andere vorm van vieren.

Ik ben in 1956 in Heerlen geboren, in 1979 getrouwd met Lily. We zijn gelukkig en hebben twee kinderen. Ik heb altijd in de zorg gewerkt, aanvankelijk in de zwakzinnigenzorg, daarna vele jaren op de intensive care en nu als senior inkoper. Ik ben opgevoed 'om van een dubbeltje een kwartje te maken'; omdat mijn vader een melkhandel en grossierderij had, stond de klant altijd centraal. Ik heb die gedachte meegenomen in de zorg en leg de lat heel hoog. Ook de patiënt op onder andere de intensive care stond voor mij centraal; het was mijn taak om te zorgen dat hij/zij zich goed voelde en kon vertrouwen dat het goed komt. Die persoon ben ik ook nu ik meer betrokken ben geraakt bij de Andreas, als koster en bestuurslid. 'Als het goed gaat, doe ik een stapje terug', is eigenlijk mijn stelregel; als de ander het alleen kan, moet ik een stap terug doen, terugtreden en loslaten."

N.B. Toen ik (G.B.) suggereerde, dat ik die stelregel liever zou omdraaien in 'ik doe een stap terug, om de ander uit te dagen het alleen te doen', ontstond daarover een interessante discussie. Maar Huub gaat door: "Als mijn klant tevreden is, als het mijn kinderen goed gaat, als de patiënt op de IC rustig is en voelt dat het goed komt, als het in de kerk goed gaat, alle voorwaarden daarvoor aanwezig zijn, dan ben ik tevreden en voel ik mij gelukkig. Zo zal ik hopelijk ook op het einde van mijn leven kunnen terugkijken, als ik afscheid moet nemen van alles en iedereen die mij dierbaar is. Wel zou ik daar graag de tijd voor krijgen, om nog te kunnen zeggen wat misschien nog niet gezegd is. Ik ben er wel van overtuigd dat er na dit leven nog iets is: een staat van rust, van evenwicht, van 'alles is in balans', van verbondenheid en thuiskomen. Als je mij ten slotte vraagt naar een inspirerend persoon in mijn leven, dan is dat voor mij Mahatma Gandhi, vanwege zijn levensfilosofie 'ahimsa': wijsheid, balans, zoeken naar dialoog en zijn hart voor de zwakkeren."

Hiermee komt ons gesprek ten einde; het stokje wil Huub graag doorgeven aan Karolinka Renckens

Geert Bles

Tiny Legius

Een bescheiden man, die niet gauw op de voorgrond treedt, rustig en trouw zijn werk doet als collectant en koster, die zonder mankeren op elke eerste dinsdagavond van de maand - samen met zijn vrouw Monica - deelneemt aan de Afghaanse maaltijd op Corisberg; dat was het beeld dat ik had van Tiny, die toch al heel wat jaren meeloopt in de parochie. Wie schetst mijn verbazing toen ik echt in gesprek kwam met hem op 21 maart, 's middags in de huiskamer van de Andreas, en hem vroeg wat hij gedaan had op die eerste mooie lentedag. Hij veerde op, het leek in de roos geschoten. Ik luisterde:

"Vandaag heb ik weer iemand die 80 geworden is, bezocht. Ik ben sinds drie jaar een van een team van tien vrijwilligers bij Alcander die dit werk doen in Parkstad. Namen zijn ons niet bekend; we krijgen ze van Alcander; het bezoek is eenmalig. Ik bezoek er wekelijks twee, op dinsdagmorgen een en op woensdagmorgen een. Doel is dat mensen niet vereenzamen. Meestal zit dat ook wel goed, maar als het nodig is wijzen wij op contactmogelijkheden of instanties. Dit is het werk dat ik graag doe als vrijwilliger. Ik ontmoet bij die mensen nogal eens eenzaamheid en behoefte om te praten. Dat leidt vaak tot mooie, zinvolle gesprekken, wat mij veel voldoening geeft.

Ik ben geboren in 1950 in Wintelre, een dorp bij Eindhoven. Heb de HBS gedaan in Eersel, daarna de TH in Eindhoven. Ik heb toen tien jaar gewerkt in Heerlen bij Computer Center Limburg, een afdeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken die nu niet meer bestaat. Vanaf 1986 werkte ik bij ABP in de automatisering, tot 2013; toen ben ik vervroegd met pensioen gegaan. Eind jaren zeventig ontmoette ik Monica; met haar ben ik in 1980 getrouwd. Wij woonden in Heerlen eerst aan de Sittarderweg, even in Douven Weien en daarna op het Eikske, maar sinds 1987 aan de Sikkelhof. We hebben twee lieve dochters en sinds tien maanden zijn we de trotse grootouders van een kleindochter. We werken/werkten allemaal in de zorg. Dat is misschien ook wel waarom ik als vrijwilliger bij Alcander terechtgekomen ben.

Ik werk al jarenlang als vrijwilliger in de Andreasparochie, als collectant en koster. Ik doe dat met plezier, want de sfeer in de parochie spreekt mij aan. Die herinnert mij aan de pastoor van mijn jeugd in de zestiger jaren in Wintelre: een heel open en hartelijke man die veel deed voor de mensen, vooral voor de jeugd. Ik vind de leer in de Kerk niet zo belangrijk; het gaat, dunkt me, veel meer om: er voor elkaar zijn, voor elkaar zorgen in de gemeenschap. Daarom is paus Franciscus ook zo geliefd, en luisterden mensen indertijd zo graag naar bisschop Bekkers van Den Bosch, die met zijn tv-toespraakjes het bolwerk van leer en dogma's openbrak.

Als je me vraagt naar een inspirerend persoon in mijn leven, dan heb ik ze eigenlijk al genoemd: die pastoor van Wintelre, bisschop Bekkers en paus Franciscus. Andere individuele mensen noemen vind ik eigenlijk moeilijk; ik zou liever op de hele groep wijzen die zich in de parochie met zoveel enthousiasme inzet voor anderen; hun betrokkenheid en inzet vind ik inspirerend. Dat vind ik ook van Basira met haar inzet voor vrouwen en meisjes in Afghanistan. Als we zo met elkaar omgaan als mensen, is het leven mooi. Als we op het einde zó op ons leven kunnen terugkijken - en ik hoop dat ik dat kan - dan is het toch goed, en hoeven we niet bang te zijn voor de dood. Op de een of andere manier - geloof ik - gaat ons leven, wat wij er van gemaakt hebben en hoe wij het hen voorgeleefd hebben, wel door in anderen. Daar heb ik vrede mee.

Ik zou samen met mijn vrouw Monica best eens aan tafel willen zitten met Basira, en dan met haar praten over alles wat ons bezighoudt."

Hiermee moesten we ons gesprek afronden. Ik ken Tiny Legius nu een stuk beter. Het verhaal van Huub Vervoort zullen we in het volgende parochieblad lezen, want aan hem heeft Tiny het stokje doorgegeven.

Geert Bles

Piet Trepels

Aan de wand in de woonkamer hangen spreuken, en de boekenkast staat vol literatuur, over 'geluk'. Piet is daar blijkbaar veel mee bezig. Ik pik er één spreuk uit: 'Geluk is het enige wat zich vermenigvuldigt als je het deelt.' Wij zitten aan tafel met koffie en een appelflap. Hij vertelt, ik luister:

"Ik ben geboren in 1935 in Maasbree, een nakomertje uit een gezin van zeven, vijf jongens en twee meisjes. Ik heb nog een broer in leven; hij is zes jaar ouder. Ik ben een gelukkig mens; ik denk dat ik dat meegekregen heb van mijn vader; hij had een bakkerij en stond altijd klaar voor anderen, vooral in de barre oorlogsjaren. Pas als je het zelf bent, ben je in staat om een ander gelukkig te maken. Ik lees er veel over. Het is belangrijk in mijn ogen dat je de ruimte krijgt om uit te groeien tot wie je bent en niet op de tenen hoeft te lopen om te beantwoorden aan een beeld dat je opgedrongen krijgt. Belangrijk is ook dat je altijd uitgaat van het goede in anderen, altijd vertrouwen schenkt. Geluk heeft niet te maken met materieel bezit, genoeg is genoeg. Het heeft eerder te maken met immateriële dingen, zoals met goede contacten, niet oppervlakkig maar diepgaand. Je wordt niet ongelukkig door wat je overkomt, door tegenslagen, door ziekte of verlies van mensen die je dierbaar zijn; wat telt is: hoe je ermee omgaat. Ik heb dat vooral ervaren in de laatste tien jaren; mijn vrouw Fiet woonde vanwege dementie in Bergweide; die tijd heeft mijn leven verrijkt. Ze is kort geleden gestorven; ik ging bijna dagelijks naar haar toe; ik koester haar taal zonder woorden: haar oogopslag en glimlach. Als zij nu zou kunnen spreken, wat zou zij me dan te vertellen hebben over die tijd?

Je vraagt mij hoe ik ooit betrokken ben geraakt bij de parochie Andreas. Bij de oprichting van de parochie, veertig jaren geleden, werd ik gevraagd door pastoor Widdershoven voor de financiën; ik ben tien jaar penningmeester geweest in het bestuur, en ben vandaag nog administrator, coördinator van de kosters/collectanten en voorraadbeheerder. Ik heb van dichtbij de kerk zien veranderen: In het begin speelde het kerkgebeuren zich vooral af binnen de muren, vandaag richt het zich naar buiten, op de samenleving: vluchtelingen, verslaafden, Afrika, armen hier, enz. Ik voel mij bevoorrecht daarin mee te mogen doen; je krijgt er veel voor terug. Zo is mijn denken over de taak van de kerk in de wereld over de jaren gegroeid. Als het in gesprekken over de toestand in de wereld gaat, beluister ik vaak fatalisme en cynisme: 'Wat kunnen wij eraan doen? Het wordt toch nooit wat! etc.' Nu heb ik een antwoord paraat: wij mogen niet bij de pakken neerzitten, we hebben een opdracht: samen op de plek waar wij staan te werken aan een mooiere wereld, aan de hemel op aarde. De hemel is hier: samen op weg, samen in beweging naar die mooiere wereld hier, samen in verzet tegen alle rottigheid nu. De hemel later zal wel goed zitten; dat laten we aan de lieve God over. Teresia van Avila zei het zo: 'De hele weg naar de hemel is de hemel.'

Als je mij vraagt of er mensen zijn die me geïnspireerd hebben of inspireren in mijn leven, dan denk ik spontaan aan paus Franciscus vanwege zijn liefde en openstaan voor de minst bedeelden, en aan mijn vrouw Fiet en aan onze vriend Frans Reinders vanwege hun pure reageren op 'gezien worden'. Als je mij de gelegenheid biedt om met drie mensen uit te gaan eten, dan zou ik dat graag doen met Wil, de jongste zus van Fiet uit Meppel, met een van mijn kinderen en een van de kleinkinderen; van elke generatie een om samen nog eens te praten over wat we voor elkaar betekend hebben of nog betekenen."

Op dit punt aangekomen vonden wij de tijd gekomen om het gesprek af te ronden. Piet geeft het stokje door aan de koster Tiny Legius; zijn verhaal zal verschijnen in het volgende parochieblad.

Geert Bles

Martijn Somberg

'Wie groot wil zijn, past bescheidenheid. Want dan komt de ander tot recht, en komt zelf in beweging'. Deze gedachte was het leidmotief in de bezinning die Martijn gegeven heeft op zondag 29 januari, en klinkt ook door in het gesprek dat wij daarna hebben in de koffiekamer van de Andreas. Hij vertelt zijn verhaal, ik vraag hier en daar, en luister:

"Ik ben geboren in Twente, 38 jaar geleden, en heb nog een drie jaar jongere zus. Toen ik 10 jaar was, zijn wij naar Limburg gekomen. Ik woon nu in Bocholtz, ben getrouwd met Petra; we zijn de trotse ouders van twee kinderen, Lieke en Fleur. Ik ben onderwijzer, en momenteel directeur van de ABBS Meander basisschool in Brunssum.

Ik ben gelukkig in mijn gezin en in mijn werk. Op beide terreinen is het woord 'bescheidenheid', dat ik vandaag gebruikt heb in de viering, voor mij heilig. Goed leiderschap duldt geen opleggen van gedachten en gedragsregels, maar respecteert wat in de ander leeft of tot leven wil komen. Ik heb ervaren in mijn jeugd, hoe wezenlijk dit is. Daarom is het zo fijn om op school met een hecht team van mensen samen te werken, die daar ook in geloven, en met hen die benadering in de praktijk te toetsen. Wij beleven er samen veel plezier in, als wij zien dat kinderen zo tot hun recht komen, gaandeweg sterker worden en eigen stappen durven zetten op hun levenspad. Deze benadering koesteren wij als ouders ook in ons gezin. Natuurlijk hoort het erbij dat kinderen in dit groeiproces soms twijfelen of hun grenzen opzoeken, en dat het incasseringsvermogen van ouders wel eens op de proef wordt gesteld.

Deze grondhouding van bescheidenheid en respect proef ik ook bij de Andreasparochie. Dat is de reden dat ik daar terecht gekomen ben en me daar zo thuis voel. Vroeger voelde ik in de kerk vaak dominantie; er werden meningen en beperkingen opgelegd die je weinig ruimte lieten om zelf na te denken en eigen verantwoordelijkheid te nemen in je leven; en soms is dit vandaag nog zo, vind ik. Maar in deze parochie voel ik mij thuis; er wordt je niet de maat genomen, je mag zijn wie je bent, er is wederzijds respect en er wordt naar je geluisterd; je mag anders denken en anders zijn. Bovendien word je uitgenodigd om eigen talenten in te zetten en medeverantwoordelijk te zijn voor de gang van zaken. Het voelt als een hechte gemeenschap, waar iedereen welkom is. Wat mij aanspreekt is dat de parochie oecumenisch is en uitdrukkelijk verbinding en samenwerking zoekt met de protestantse gemeenten in de stad. Maar vooral ook dat zij diaconie als opdracht van de kerk ziet. Het gebouw zelf is aantrekkelijk vanwege zijn grote eenvoud en sterke symboliek; kleur en materiaal hebben een verhaal; de kring van twaalf lichtzuilen betekent licht en warmte en nodigt uit tot verbintenis met traditie en met elkaar. Ik ben betrokken bij de kerk als lector in de vieringen, en beschouw het als een voorrecht, wanneer ik gevraagd word de overweging te houden.

Het leven is volgens mij mooi en zinvol, wanneer je je geroepen voelt om een bijdrage te leveren aan een mooiere wereld voor iedereen en ook perspectief ziet. Goede relaties, vriendschap en zorg en aandacht voor elkaar zijn daarvoor wel belangrijke bouwstenen. Als ik drie mensen mag noemen, met wie ik aan tafel zou willen zitten, dan is dat Sander Dekker, de staatssecretaris van onderwijs, om over mijn werk te praten; ik denk niet aan cijfers, aan geld en aan toetsen (targets), maar veel meer aan waarden en normen met het oog op een andere wereld. Een tweede die mag aanschuiven is Annie, de overbuurvrouw; zij heeft pas haar man verloren en kort daarna ook nog haar zoon; hoeveel kan een mens hebben? Ik bewonder haar hoe zij het leven weer oppakt. En wat zou ik ook graag mijn oma vragen, maar zij is tien jaar geleden gestorven; zij is mijn boegbeeld en heeft veel voor mij betekend in mijn jeugd; ik denk nog elke dag aan haar. Ik wil het stokje graag doorgeven aan Piet Trepels; ik ben geraakt door de manier waarop hij praat over zijn vrouw die pas gestorven is."

Hiermee hebben wij dit verrijkende gesprek afgerond.

Geert Bles

Samanta

Tegenover mij in de koffiekamer van de Andreas zit Samanta. De eerste jaren van haar leven - vol van oorlogsgeweld, dreigingen, gevaar voor eigen leven, moordpartijen - hebben blijkbaar zo'n onuitwisbare indruk gemaakt, dat zij alleen maar dankbaarheid kan voelen. Wij zijn gespaard gebleven. Aan wie hebben wij dit te danken? De naam van God - 'Ik ben er' - valt hier, wordt gekoesterd en loopt als een rode draad door haar verhaal. Zij vertelt, ik luister:

Ik ben geboren in 1991 in wat toen nog Joegoslavië heette, maar nu Bosnië is, in de plaats Zenica. Wij waren de enige katholieken in een wijk die voornamelijk uit moslims bestond. Spanning tussen christenen en moslims was er altijd, maar is in 1990 geëxplodeerd. Veel mensen zijn vermoord, maar wij zijn gespaard gebleven. Waarom? In 1994 is ons gezin met twee kinderen (ik en mijn 1 jaar oudere broer) gevlucht. We zijn in Nederland terecht gekomen en hebben eerst een tijdlang gewoond in het toenmalige azc in Schimmert. Toen wij status kregen, mochten wij naar Heerlerbaan.

Als trouwe katholieken zochten wij direct naar een katholieke kerk. De Andreas lag vlakbij, en zo is het gekomen. Toen mijn broer en ik ongeveer acht jaar oud waren, heeft iemand - ik weet niet wie - mijn moeder gevraagd of wij misdienaar mochten worden. Acht jaar later, toen ik zestien was, werd ik gevraagd om lector te worden. Ik vind dat fijn en ben gelukkig in de Andreas; het voelt als mijn tweede thuis. Iedereen is er welkom. Mochten er mensen zijn die daar niet zo zeker van zijn, worden ze vaak met name genoemd: homo's, lesbiennes, gescheiden mensen, etc., en dat is heel bijzonder. Er wordt gefocust op saamhorigheid en zorg voor elkaar, en dat is er inderdaad. De diensten vind ik goed, vooral het feit dat de boodschap zo begrijpelijk wordt gebracht en gekoppeld wordt aan dingen die actueel zijn. Ook dat ons niet wordt opgedragen wat ons te doen staat, maar dat we uitgenodigd worden om zelf na te denken en zelf stappen te zetten.

Je vraagt me naar een inspirerende persoon in mijn leven? Die vraag overvalt me, maar ik noem nu spontaan mijn moeder; zij heeft zoveel meegemaakt en achter moeten laten toen zij met ons moest vluchten naar een vreemd land; en hier heeft zij zo resoluut die bladzijde omgeslagen en alles van onderop opgebouwd, de taal geleerd en allerhande opleidingen gevolgd. En dat moest allemaal naast de zorg voor het gezin. Zij was/is sterk; ik ervaar haar als streng, maar altijd rechtvaardig. Zoals ze is, is ze een inspirerend voorbeeld voor mij; ik ben trots op haar.

Belangrijk in mijn leven zijn twee dingen, die volgens mij te maken hebben met God en met geloof; die twee dingen kan ik ook niet los van elkaar zien: dankbaar zijn en kunnen vergeven. Dankbaar zijn tegenover God voor wat je hebt; dankbaar zijn zoals de dingen gaan; ook ja kunnen zeggen en dankbaar zijn als de dingen anders lopen dan verwacht; ook dan vol overgave 'uw wil geschiede' kunnen zeggen. Het tweede, het kunnen vergeven, ligt in het verlengde van het eerste, meen ik. Als de ander stappen zet, die niet de mijne zijn of mij kwetsen, dan daar niet over oordelen, maar het oordeel aan God overlaten; de ander kunnen vergeven en ruimte schenken om zijn/haar eigen weg te volgen. In dit alles voel ik God vertrouwvol aan mijn zijde. Daarom maak ik me eigenlijk ook weinig zorgen in het leven, en ook niet over de dood. Het komt zoals het komt, en zo moet het zijn. Ja, Gods naam 'Ik ben er' loopt inderdaad als een rode draad door mijn leven.

Als mij de gelegenheid geschonken wordt om samen met een paar mensen uit te gaan eten, dan noem ik als eerste mijn oudere broer, omdat we samen zoveel hebben meegemaakt: de oorlog, het moeten vluchten, als kind in een vreemd land opnieuw beginnen, samen misdienaar geweest. Verder zou ik zuster Mariet daarbij willen uitnodigen vanwege de mooie uitleg die zij altijd gaf bij de teksten die wij moesten lezen als lector. En ook Geert Bles, die in zijn houding en in zijn overweging nooit dwingend is maar ruimte laat om zelf na te denken, zelf beslissingen te nemen en eigen stappen te zetten.

Hiermee liep het verhaal van Samanta naar het einde. Zij heeft Karolinka Renckens gevraagd of die het stokje wil overnemen. Dat zal dan in het volgende parochieblad komen.

Geert Bles

Marga Peters

"Al wat gij gedaan hebt voor een van de geringsten van mijn broeders of zusters, hebt ge voor Mij gedaan". Deze woorden van Jezus in hoofdstuk 25 van het Matteüs-evangelie, waar het gaat over de aandacht voor kwetsbare mensen in onze samenleving, blijken ineens belangrijk voor Marga. Ik had een gesprek met haar op vrijdag 25 november in de koffiekamer van de Andreas.

"Het geloof is voor mij belangrijk", zegt ze, "het geeft mij houvast; er is meer tussen hemel en aarde; ik geloof dat de schepping Gods werk is; als ik tot Hem bid ontvang ik hulp en troost; het geloof heeft te maken met hier en nu, met vallen en opstaan. Maar of het ook iets te maken heeft met mijn handel en wandel buiten, met mijn thuis- of werksituatie, met collega's die verdriet of problemen hebben, nee, dat denk ik niet; het staat daar los van volgens mij."

Marga aarzelt, als ze mijn verraste blik ziet; ze krijgt geloven en dagelijkse levenspraktijk niet goed gerijmd, zegt ze dan. Nog altijd de verticale lijn, denk ik, de persoonlijke verhouding tot God, die het horizontale, de verhouding tot de medemens, domineert en daar los van koppelt. Ze straalt als ik doorvraag en haar confronteer met de tekst van Matt. 25, en met: 'waar twee of drie in mijn Naam aanwezig zijn, daar ben Ik in hun midden'. Ze gaat verder:

"Ik ben geboren in Meerssen in 1952 als derde in een gezin van vier. We waren niet rijk, maar een echt katholiek gezin; we gingen elke dag naar de kerk. Ik was als tiener actief in het jongerenkoor; ik liep mee in de Pax Christi voettochten. Ik kreeg de kans om mulo te doen; daarna heb ik altijd administratief werk gedaan op kantoor, tot op vandaag. In 1972 ben ik getrouwd in een oecumenische viering omdat mijn man Fred niet katholiek is; we hebben twee kinderen, en twee kleinkinderen. We hebben aanvankelijk gewoond in Schaesberg, daarna in Geleen en sinds 2005 in Kerkrade.

Toen mijn jongste broer in 1981 plotseling overleed, begon voor mij een nieuwe belangrijke fase. Daar in de Pastoor van Arsparochie ben ik weer actief en met plezier betrokken geraakt bij de kerk, als cantor, als lector en als lid van het kerkbestuur. Pastoor Frans Heggen heeft daarin een belangrijke rol gespeeld; hij daagde mij uit en gaf mij vertrouwen. In 2005 in Kerkrade zocht ik een parochie die iets had van de spirit van de Pastoor van Arsparochie. Door een tip van pastoraal werker Hans van Druten in Geleen kwam ik terecht bij de Andreasparochie in Heerlerbaan. Ik voelde mij hier direct thuis; het voelde als een 'warme deken' zoals in de Van Arsparochie; hier vind ik rust en mag ik mijzelf zijn.

Ik ben in de Andreas actief in de cantorgroep en als lector; ik vind het fijn als wij als groepje lectoren samenkomen. Er ontstaan dan soms waardevolle gesprekken, waarin ik vooral nieuwsgierig ben naar - en geïnspireerd word door - de inbreng van de jongeren. Zij durven te zeggen wat zij denken; hun open houding boeit me. Toen wij jong waren keken we veel meer naar wat van ons verwacht werd, en hielden we onze mond als dat niet paste. Is die openheid niet een verworvenheid van de opvoeding van deze tijd, dat de jeugd ertoe uitgedaagd wordt te zeggen wat ze denken en voelen? Ik blijf ik die open houding boeiend vinden.

Ik zou best wel eens een paar mensen rond de tafel willen uitnodigen; dat zouden dan zijn mensen als Dolf, Eline, Annemarie, Karin en Nan; zij zijn zo actief in de parochie; ik zou willen weten hoe zij dat allemaal kunnen rijmen met hun gezin, met hun werk, hun hobby's en andere verplichtingen. Voor de dood ben ik niet zo bang; wat mij wel bezig houdt is de zorg dat mijn leven niet van belang is geweest, dat je net zo goed niet geleefd zou kunnen hebben." Zo eindigde ons gesprek op het thema 'voltooid leven', dat vandaag-de-dag ter discussie staat in ons land.

Dit was het verhaal van Marga; zij wil graag het stokje doorgeven aan Samanta Beganovic, een van de jongeren in onze parochie, die ook lector is in de Andreas.

Geert Bles

Zr. Miriam Robertz o.c.

"Het mooiste geschenk dat een mens zijn Schepper kan geven is dat hij/zij het leven dat hij heeft gekregen, blij leeft." Dit zijn woorden van S. Augustinus, die Miriam dierbaar zijn, vertelt ze mij in het gesprek dat ik op 22 oktober met haar heb in de huiskamer van de Andreas.

"Ik ben geboren in 1933 in Geleen. Mijn doopnaam was Marquerithe, roepnaam Margo, maar omdat ik de jongste was van het gezin van vier noemden ze me ook wel Benjamin. Mijn vader, die hoofd was van de kamer van financiën op de staatsmijn Maurits, was erg godvruchtig, ging trouw naar de kerk en zou geen zondag overslaan. Mijn moeder, onderwijzeres, was ruimer van opvatting. Ik heb van beiden iets in mijn DNA, denk ik. Na mijn lagere school ging in naar het lyceum 'Jeruzalem' van de zusters Ursulinen in Venray, intern (mijn zusjes waren er al), maar dat vond ik maar niks. Na één jaar ben ik weggegaan en heb ik de lyceumopleiding voortgezet in Sittard, maar nu extern; dat voelde stukken beter. Daarna werd mij de gelegenheid geboden om een jaar kunstacademie te doen in Breda, om na te denken wat ik in mijn leven zou willen doen. Ik koos voor de opleiding 'kinderrecht en sociale raad' in Maastricht, van 1951 tot 1954. Toen ik dat af had, heb ik 4 jaar gewerkt bij 'Gezinsoorden' in Zwolle, een instelling van het Ministerie van Justitie, die gericht was op heropvoeding van asociale gezinnen. Daar ontdekte ik dat sociale problemen vaak diepere oorzaken hadden: mensen zoekend naar de zin van het leven.

In 1958 werd het mij duidelijk wat ik met mijn leven wilde. Ik wilde religieuze worden in een contemplatieve orde; een leven van stilte en gebed was wat ik zocht. Zo trad ik in bij de Karmelietessen op de Putgraaf in Heerlen; in 1963 volgde de bezegeling van mijn keuze in de plechtige professie. Het was de tijd van het Tweede Vaticaans Concilie, dat een beroep deed op alle religieuze orden en congregaties om zich te bezinnen en te vernieuwen. Dit vond ook in de Karmel gehoor; het werd een moeizaam maar niet te stuiten proces, dat leidde tot de oprichting van een aparte groep binnen het klooster die een eigen levenswijze mocht volgen, bestaande uit: gemeenschappelijk leven, gemeenschappelijk gebed, een parttime baan en een eigentijdse theologiestudie. Na enige tijd werd het echter duidelijk dat deze vorm beter buiten Luciushof kon gedijen. Zo ontstond in 1970 de Titus Brandsma Karmel aan de Palestinastraat in Heerlerbaan.

Terzelfdertijd was er sprake van een nieuwe parochie in de wijk. Het lag voor de hand dat de Karmelietessen betrokken zouden worden bij het nadenken over de bouw, de architectuur en de inrichting van de nieuwe kerk in de geest van het Vaticaans Concilie. Wat mij bijzonder dierbaar is in deze kerk is de symboliek, het beeld van Moeder Aarde, maar vooral de ronde kring van de stoelen, die uitnodigt tot gemeenschap.

Ik heb twee personen, die mij bijzonder geïnspireerd hebben in mijn leven: de eerste is Marietje Filippetto, een Italiaans meisje, dat leefde van 1912 tot 1927 en moest vechten tegen een hardnekkige kinderziekte, een soort Lidwina dus. De tweede is Lien Warringa, die leidster was in Gezinsoorden in Zwolle; zoals zij in het leven stond, zoals zij zichzelf was en er was voor anderen, zette mij op het spoor van mijn roeping tot het Karmelleven. Hoe denk ik over de dood? Ik ben er nu niet bang voor. Wat erna zal zijn, ik weet het niet. Het leven hier is niet volmaakt, later zal het volmaakt zijn, maar hoe? Iets goeds, iets moois, dat denk ik wel; in ieder geval is de dood niet het einde.

Als ik de kans krijg om drie mensen aan tafel te nodigen, dan denk ik aan Jezus van Nazareth zelf in levende lijve, aan aartsvader Abraham over wie mijn exegeseprofessor Frits van Trigt zo boeiend vertelde, en mijn engelbewaarder die mij meerdere malen van de dood heeft gered. Maar als ik levende mensen mag noemen, dan denk ik aan: Marion Braad, omdat zij ondanks een eigen handicap zo blij kan zijn en invoelend voor anderen; vervolgens Jack Steeghs, vanwege zijn betrokkenheid bij de jeugd vandaag; en de derde zou zijn Joke Gehlen die in de programmaraad zit van 'De drie ringen', vanwege haar drive bij de ontwikkeling van deze streek en haar pogingen om mensen een geestelijk houvast te bieden."

Dit is het verhaal dat een beetje van 'de sluier' oplicht bij zuster Miriam; zij wil het stokje doorgeven aan onze lector Marga Peters.

Geert Bles

Sri Rijst

In het paspoort staat haar naam: Ursula Sri Taati, maar wij kennen haar in de parochie als Sri Rijst. Na een heerlijk rijstmaal bij haar thuis vertelt zij me haar levensverhaal. Ik luister geboeid:

"Ik ben geboren, als zevende van een gezin van tien, op 19 december 1950 in een dorpje in de buurt van Wonogiri op Midden Java. Wij hadden geen geloof, maar op school kregen wij uitleg over het christendom, over het moslimgeloof en andere godsdiensten. In de derde klas - ik was 9 jaar - konden wij dan een keuze maken. In overleg met mijn ouders - zij lieten mij heel vrij - koos ik voor het katholieke geloof. Ongeveer vier jaar lang kregen wij - een groepje van acht kinderen - op vaste tijden uitleg over de Bijbel, in de open lucht onder een boom. De catechist was een inspirerende man, die prachtige verhalen kon vertellen, met veel grapjes en humor, en de kern van de Bijbel wist over te brengen: het grootste gebod van de liefde. Nog klinkt het in mijn oren: 1 Korintiërs 13. Dit hoofdstuk hebben we vaak behandeld in de les en is mijn lievelingslezing uit de bijbel: 'Als ik de liefde niet heb, ben ik niets; de liefde is geduldig, etc. ' Het is de basis van mijn geloof; ik probeer elke dag daaruit te leven. Toen ik dertien was, ben ik gedoopt door de priester die elke maand in ons dorp kwam. Ik kreeg toen de naam Ursula. Tot mijn 18de ging ik naar de middelbare school in Wonogiri; daarna kreeg ik een baan als administratief medewerkster in de huishoudschool van de zusters Franciscanessen. Ongeveer in die tijd wilden ook mijn ouders katholiek worden en vroegen mij om iemand te zoeken, die hun les zou kunnen geven; ik vroeg natuurlijk dezelfde meester die mij had geleerd. Zij zijn ook gedoopt door dezelfde priester. Vijf kinderen in ons gezin zijn katholiek, vier moslim, en een protestant christen. De onderlinge band is heel hecht.

In 1983 leerde ik Boy Rijst kennen; hij is de man van mijn leven geworden. In 1987 zijn we getrouwd in Indonesië en ben ik met hem naar Nederland vertrokken. Dit was een grote stap. Ik heb mij in het begin eenzaam gevoeld in dit koude kikkerland en mijn familie erg gemist. Vooral in de jaren daarna, toen mijn vader, moeder, een broer en een zus stierven, heb ik ervaren wat het betekent niet bij je familie te kunnen zijn maar alleen te staan aan het andere eind van de wereld. Ik had nooit kunnen vermoeden wat echte eenzaamheid met een mens kan doen, je afgesneden te voelen van al je familie, alleen te staan met je verdriet. In al die momenten zocht - en vond - ik steun in de kerk. Dit was vooral het geval, toen ik in 1995 op de Heerlerbaan kwam wonen en bij de Andreas terecht kwam. Daar voelde ik mij thuis en welkom; daar voelde ik iets van familie. In 2005 stierf mijn steun en toeverlaat, Boy. Een heel verdrietig moment, maar ik heb de uitvaart als troostend en kostbaar ervaren, en zal dit nooit vergeten. Maar toch, ik stond toen weer helemaal alleen; ik had niemand meer om voor te zorgen; wat had mijn leven nog voor zin? Toen ik in 2008 door Eline gevraagd werd voor het kosterschap in de kerk, voelde ik mij gelukkig; ik had weer iets te doen, kon weer iets betekenen. Mijn geloof - ooit een weloverwogen bewuste keuze - is voor mij heel belangrijk geweest... en nog; ik weet niet of ik door moeilijke momenten heen gekomen zou zijn zonder het houvast van mijn geloof. Als ik een levensles met anderen zou mogen delen, dan zou het de les zijn die ik als kind kreeg van de catechist: breng de liefde elke dag in praktijk. Ik denk vaak: wat zou de wereld er mooi uitzien, als alle mensen het zouden doen!

En als ik tot slot enkele mensen aan tafel zou mogen uitnodigen, dan zijn mijn gedachten onmiddellijk bij mijn overleden ouders, broer en zus. Ik heb nooit afscheid van hen kunnen nemen. Wat zou ik dat nog graag doen samen met Boy, mijn man."

Met deze wens besluiten wij ons gesprek. Ursula Sri Taati geeft het stokje door aan Zr. Miriam Robertz.

Geert Bles

Geert Bles

We kennen Geert Bles allemaal, maar we weten eigenlijk zo weinig van hem. Vandaar dat Wil aan hem het stokje had doorgegeven en ik vond het een eer om hem gedurende twee uur te interviewen.

"Ik ben geboren in 1927 in Dichteren, vlak bij Doetinchem en ik was een van de twaalf kinderen. Ik groeide op in een braaf katholiek boerengezin, waarvan de acht jongens allemaal misdienaar werden. We moesten ons altijd goed gedragen en dat betekende dat je je altijd moest aanpassen bij anderen. Pas later heb ik geleerd voor mezelf op te komen.

Ik zat op de lagere school toen op zekere dag de postbode aan de deur kwam met een klein pakketje - er zat een spaarpot in - van de paters Scheutisten. Er stonden drie missionarissen op met lange baarden, die vermoord waren in de Boksersopstand in China. Mijn vader gaf de spaarpot aan mij en zei: "Hier Geert, los jij dat maar op, in jou zit toch geen boer, dat heb ik allang gezien." Vanaf dat moment wilde ik missionaris worden. De pastoor zei: "Als je dat wilt, moet je naar de SMA gaan; die paters doen veel voor de missie." Dat wilde ik: werken bij de arme mensen in Afrika. Zodoende begon ik in september 1940 mijn opleiding op het seminarie (Nieuw Herlaer) van de SMA in St. Michielsgestel. In 1953, kort na de grote watersnoodramp, werd ik tot priester gewijd. In 1959 kreeg ik opdracht om mijn lievelingsvakken Grieks en Latijn te gaan studeren aan de Fordham University in New York. In 1962 ging ik naar Ghana om daar les te geven aan het seminarie bij Elmina. Een van mijn studenten was Peter Turkson. Hij werd later kardinaal en kreeg een hoge functie in het Vaticaan. Hij is ook de auteur van Laudato Si'. Ik heb nu nog wel eens contact met hem.

Toen ik in 1968 terugkwam in Nederland trof ik een stormachtige sfeer aan binnen de kerk. Na het Vaticaans Concilie (1962-1965) werd o.a. het celibaat ter discussie gesteld; veel priesters traden uit. In deze warrige tijd werd ik verkozen tot provinciaal van de Nederlandse SMA; een ware cultuurschok! Ik heb me toen soms eenzaam gevoeld en ook wel mijn vragen gehad bij het celibaat. Maar mijn roeping zat toch een laag dieper. Ik wilde koste wat het kost priester blijven. Maar zou het lukken? In die periode heb ik een aantal PRH-sessies (Personalité, Relations, Humaines) gevolgd in België, om tot beter inzicht in mezelf te komen; dat was heel kostbaar; ik ontdekte wie ik was en wat ik wilde. In 1987 werd er in de Andreaskerk gezocht naar priesters om voor te gaan in de weekeinden; er was namelijk een tijd lang geen pastoor. Ik voelde dat als een uitdaging om mijn - inmiddels totaal veranderde - opvatting van missie gestalte te geven: geen zieltjeswinnerij meer maar de 'leken' wijzen op - en coachen in - hun opdracht in de samenleving. Werken dus aan een lekenkerk, waar de diaconie een hoge prioriteit heeft: een gemeenschap van mannen en vrouwen, die hun eigen verantwoordelijkheid nemen en naar buiten treden om te werken aan een mooiere wereld (het rijk Gods). Die missie te verwezenlijken en aan zo'n kerk te bouwen is mijn droom. Zo zou ik na mijn dood ook graag herinnerd willen worden.

Als ik de gelegenheid zou krijgen om drie mensen aan tafel te nodigen, dan zou ik dat heel graag doen met Siapha Kamara, mijn beste vriend in Ghana, met Hub Schnackers, de vicaris van het bisdom, en met Jacq Starreveld van Schoon GMS. Ik zou dan in een heel open gesprek met deze drie willen praten over wat wij/zij zien als de missie van de kerk vandaag."

Na deze mooie woorden gaf Geert te kennen, dat hij het stokje zou willen doorgeven aan onze kosteres Sri Rijst; hij is nieuwsgierig wie er toch verscholen gaat achter die vriendelijke glimlach.

Hans Heijster

Wil Heijster-Thoen

"Bedaar mijn ziel dat ik niet op ze inbeuk en het kwaad doe dat ik niet wil en even rot ben als zij." Deze zin uit psalm 141, vertaald door Oosterhuis (150 Psalmen - vrij) sprak Wil aan en was de reden waarom zij Mandela zo'n geweldige man vond: vijfentwintig jaar opgesloten zitten op Robben Island en dan toch vrijkomen zonder haatgevoelens ten opzichte van het blanke regime. Deze zin bleek ook de kerngedachte te zijn waarin ze allengs in haar leven is gegroeid. Ik luister naar Wil aan de tafel aan de Oliemolenstraat.

Ik ben geboren in Rotterdam in 1936 als oudste van vier kinderen. Wij verhuisden in 1942 - het was oorlogstijd - naar Driebergen; bedoeld als tijdelijk, werd het toch definitief. Ik ben trots op mijn meisjesnaam Thoen en wil deze ook genoemd zien boven dit verhaal. Waarschijnlijk is het vanwege diezelfde 'trots' dat ik het als kind niet kon uitstaan dat alleen jongens misdienaar mochten zijn en meisjes niet. Ik vind het daarom heerlijk en bevrijdend dat in de Andreaskerk vrouwen net zo gewaardeerd worden als mannen.

In Zeist op de mulo ontmoette ik Hans, met wie ik later trouwde. Wij kregen vijf kinderen. Hij zat in het onderwijs en was betrokken bij het uitwerken en toepassen van nieuwe lesmethodes. In Almelo, waar hij pedagoog was, raakten wij bevriend met iemand uit Suriname die geïnteresseerd bleek in die aanpak en Hans uitnodigde deze in zijn land te introduceren. Die kans grepen we aan; we verhuisden met vier kinderen naar Paramaribo. Vermoedelijk is in die betrekkelijk korte periode - drie jaar - de bodem gelegd voor de sociale betrokkenheid van ons gezin.

Terug in Holland kwamen wij terecht in Heerlen, en raakten we vertrouwd met de HTP (later UTP) waar onze zoon Lex theologie studeerde. Daar kerkten wij, maar toen de UTP werd opgeheven moesten we uitwijken. We kwamen ten slotte terecht bij de Andreas. Deze kerk spreekt ons aan als gebouw, maar ook vanwege de sfeer, de zorg om elkaar en het feit dat diaconie zo'n hoge prioriteit heeft.

Toen de kinderen wat groter werden en ik meer ruimte kreeg, raakte ik geïnteresseerd in het Rode Kruis. Dat vroeg mij om enkele malen per jaar een week vrijwilligerswerk te doen in hun vakantiehuis IJsselvliedt voor zieken en ouderen in Wezep. Daar kwam ik in contact met aidspatiënten, die daar tweemaal per jaar een week mochten doorbrengen, en ben ik buddy geweest voor een aantal van hen. Dit was dankbaar werk, dat ik jarenlang heb mogen doen. Pater van Kilsdonk, de bekende studentenpastor in Amsterdam, vriend en toeverlaat van aidspatiënten, kwam dan altijd bij hen op bezoek. Wat een prachtig mens! In de Andreasparochie ben ik vrijwilligster in de pastoraatsgroep, die zich richt op de zieken en ouderen. Ik doe ook mee bij de activiteiten van de werkgroep Solidaridad, die zich bezig houdt met gerechtigheid in de wereld.

Wat mij in het evangelie bijzonder aanspreekt is het verhaal van Maria en Martha. In de hectiek van alledag voel ik erg de behoefte om tijd te nemen voor mezelf, in stilte na te denken over waar het echt om gaat in het leven, te luisteren naar de Man van Nazareth. Daar gestalte aan geven geeft mijn leven zin, en betekent voor mij geloven. Toevallig ben ik katholiek, maar mijn wieg had ook ergens anders kunnen staan. Het gaat er tenslotte om dat diepere en zinvolle in mij op te diepen, en van daaruit leven.

Hoe ik tegen de dood aankijk? De weg ernaar toe, het moeten loslaten, lijkt me moeilijk. De dood zelf betekent rust volgens mij. Ik praat vaak over mijn ouders, ofschoon ze al lang dood zijn. Zo hoop ik ook herinnerd te worden na mijn dood, als iemand die iets bijgedragen heeft aan een betere wereld. Als ik mensen aan tafel mag vragen, dan natuurlijk Hans, maar bijvoorbeeld ook paus Franciscus en misschien jou. Dit is zo'n beetje mijn levensverhaal. Het stokje geef ik door aan jou, als je dat goed vindt.

Dit was het moment dat Hans terugkwam van zijn dagelijkse wandeling; ons gesprek kon afgerond worden.

Geert Bles

Harry Kerckhoffs

Harry is geboren - vierde in een gezin van vijf - in 1948 kort na de oorlog op een juweeltje van een boerderij bij de Putberg aan de Daelse weg, een tijd die zinderde van geloof in en hoop op een nieuwe wereld, en van "Kom op, de schouders eronder, wij maken er samen iets moois van." Deze drijfveer heeft hij altijd sterk gevoeld, en hij gelooft dat in elke mens iets van vuur zit. Zo begon ons gesprek, ergens in een hoekje van de kerk, omdat er anders geen plek vrij was. Harry's stem en ogen verraden iets van vuur en betrokkenheid; ik luister.

"Ik was gefascineerd door de natuur, werkte graag op de boerderij en genoot van het ritme van dag en seizoen: hard aanpakken, maar ook op tijd pauzes. Omdat ik graag boer wilde worden, kwam van studie (Mulo en daarna MTS) niet zoveel terecht.

Ik was zoekend en vond in de bibliotheek in het tijdschrift 'Jonge Kerk' een oproep van Wim van Luijk OFM: 'Wie wil praten over geloof?' Deze oproep trok mijn aandacht; ik gaf me op en heb een paar jaar deelgenomen aan de maandelijkse bijeenkomsten in Eindhoven; die gingen niet over de leer, maar over: wat houdt je bezig. Daar, in die uitwisseling tussen jongeren is bij mij de liefde voor een andere kerk begonnen. Daar leerde ik ook de liefde van mijn leven kennen, Enny, die mij aanvoelde en veel in mij heeft teweeg gebracht.

Ik was inmiddels als technisch tekenaar werkzaam in Maastricht, maar voelde dat dit het toch niet echt was. Ik wilde iets voor mensen betekenen en solliciteerde daarom voor een functie op het internaat in Mariënwaard. Ik werd buiten verwachting aangenomen, op voorwaarde dat ik een passende opleiding ging volgen op de Sociale Academie. Eindelijk had ik mijn draai gevonden; ik genoot, ik groeide; ik werkte er ongeveer vijf jaar.

In 1977 stapte ik over naar een baan in Mondriaan. Omdat dit alles met zingeving te maken had, ben ik daarnaast theologie gaan studeren aan de UTP in Heerlen. In 1973 was ik getrouwd met Enny. Wij woonden aanvankelijk in Meerssen, later in Heerlen. Toen ik mijn theologie in 1998 afgerond had, solliciteerde ik als pastor in het ziekenhuis in Venlo. De dubbelfunctie - één dag Mondriaan, vier dagen ziekenhuispastor in Venlo - heb ik tot mijn pensioen in 2008 gedaan met veel voldoening.

Ik ben daarna betrokken geraakt bij de Andreas, omdat Eline mij gevraagd heeft. Deze kerk spreekt mij aan, omdat er de geest van het Vaticaans Concilie waait zowel in de symboliek van het gebouw als in de gemeenschap; mensen kennen elkaar en betekenen iets voor elkaar; er zijn geen knielbanken en het altaar staat op gelijke hoogte. Maar vooral het feit dat diaconie zo hoog in het vaandel staat is voor mij belangrijk. Een paar inspirerende mensen in mijn leven zijn de genoemde pater Wim van Luijk, maar ook pastor Ben Heijnens van de Annakerk; hij stelde de mens centraal, niet de leer. En natuurlijk bisschop Bekkers die verkondigde dat mensen ten alle tijde hun eigen geweten mochten en moesten volgen, een revolutionair geluid in de kerk in de zestiger jaren. Deze mensen hebben mij getoond wat geloven in feite is: het vuur dat uniek is en in elke mens zit naar boven halen.

U wilt weten hoe ik tegen de dood aankijk. Die hoort volgens mij gewoon bij het leven. Wat erna komt, ik weet het niet maar het heeft wel iets met hunkering naar geborgenheid te maken. Het is moeilijk te definiëren; daarom hou ik zo van gelijkenissen en verhalen, die je iets laten voelen van het mysterie.

Ik zou wel eens aan tafel willen zitten met drie andere mensen: met Geert Bles omdat ik voel dat hij op mijn golflengte zit, met medepastor Louis Klinkenberg van het ziekenhuis van Venlo omdat hij zoveel ruimte gaf, en met Mies Roeffen omdat zij indertijd de oproep in 'De Jonge Kerk' plaatste en ooit zei dat de oude kerk moet instorten en plaats maken voor iets heel nieuws".

Hier eindigde ons gesprek; Thea Klinkenberg kwam de kerk in om de doopvijver schoon te maken. Het stokje gaat naar Wil Heijster, die steeds voelbaar aanwezig is en voor anderen klaar staat.

Geert Bles

Marcel Mollink

Marcel komt uit een dorp onder de rook van Almelo, waarvan Herman Finkers zegt: 'Eén licht springt op rood, het ander op groen; in Almelo is altijd wat te doen.' Marcel heeft wat van Finkers, denk ik, spontaan, pretoogjes, hart op de tong, etc. Ik had een gesprek met hem; hij steekt van wal, ik luister:

In 1958 ben ik geboren in Fleringen als oudste in het gezin, katholiek opgevoed, ging iedere week naar de kerk, was misdienaar en volgde de geboden en verboden. Ik wilde onderwijzer worden en ging naar de Pabo in Hengelo. Daar kregen we theologie van Ans Bulthuis. Ik hoorde daar een totaal ander verhaal over Jezus dan thuis en in de kerk. Jezus had niets van doen met de geboden en verboden, met dwang en onvrijheid. Maar alles met vrijheid en bevrijding. In mijn hart voelde ik: Hier MOET,WIL ik meer van weten. In 1977 verhuisde ik naar Heerlen en ging theologie studeren aan de HTP. Achteraf zeg ik: Ik volgde de roepstem van mijn hart. Dat deed ik ook toen ik verkering had met een Duits meisje dat niet katholiek was. Mijn ouders verboden dit, maar dat sloeg ik in de wind. Dit voelde goed, heel goed om ook hier mijn hart te volgen. Nu was mijn vader alles behalve een strenge katholiek. Integendeel, hij had veel moeite met geloof en kerk. Hij had het gevoel dat hem veel was wijsgemaakt. En priesters vond hij vaak huichelaars. Mijn vader keek of ze ook deden wat ze zeiden. Mijn moeder was een hele religieuze vrouw. Ze geloofde niet in God, maar ze ERVOER God. En heel sterk toen ze kanker kreeg, helemaal aftakelde voelde ze de nabijheid van God. Dat kan me nog ontroeren. Ik voel me op spiritueel gebied kind van mijn ouders. Ik heb beiden in me. zowel mijn vader als mijn moeder. Wel heb ik in de theologiestudie behoorlijk geworsteld met God. Accent lag in de studie veel op de ander en werken aan een betere samenleving. Regelmatig voelde ik: Is that all? In 1986 kreeg ik een innerlijke ervaring die mijn hele leven op de kop zette. Ik ontmoette a.h.w. God in mezelf als pure liefde en vrede. Ik besloot om niet het pastoraat in te gaan, maar om de weg naar binnen te gaan. Ik wist van binnenuit: Ik moet, wil met mezelf aan de slag: afdalen in mezelf, helen van mijn wonden, luisteren naar mijn hart. En ontdekken wie ik ten diepste ben: een manifestatie van iets Groters, van God. Dan zie je dat je ALLES ontvangen hebt. Eigenlijk maakt je dit gevoeliger voor wat er in de buitenwereld gebeurt! En wil ik ook een klein steentje bijdragen aan een betere wereld. Dus niet alleen de weg naar binnen! Vandaar dat ik ook graag naar de Andreas kom: zo'n bijzondere plek. Hoewel ik daar de weg naar binnen wat mis. Van Geert leerde ik in het interview dat ik misschien deze twee polen te veel scheid. Het contact met de ander kan ook weer helend werken naar binnen toe. Ik ben heel blij met dit inzicht van Geert.

Hoe kijk ik tegen de dood aan? Ik ben bang voor aftakeling en ziektes. Ik ben onder de indruk van mensen die zware ziektes kunnen dragen. En dit is confronterend, zo van|: dit kan ook boven mijn hoofd hangen. Wat er na de dood gebeurt: ik hou van het niet-weten. Ik laat het in het midden. We zien het wel. Het is ook weer een nieuw avontuur. Ben wel benieuwd. Maar hoef het vandaag en morgen nog niet te weten. Het besef van vergankelijkheid maakt het leven ook intenser. En tegelijk ook beangstigend... je moet alles weer loslaten... wat een klus.

Leven is voor mij steeds meer: het ontdekken van mijn essentie. Het volgen van mijn roepstem. Niet alleen maar geld verdienen. Zuster Claudia zei ooit: Iets of Iemand is met jou bezig. Ik ben daar vast van overtuigd. Volg dit maar en er komt van alles op je pad. Zo kwam het werken met jongeren in Voerendaal op mijn weg. Ik kan genieten van de gesprekken met hen. Of van het project ma.stage rond de werken van barmhartigheid. We bezoeken dan bijv. de jeugdgevangenis, de Voedselbank, een Iraans echtpaar die jaren geleden zijn gevlucht. En dit kan de jongeren in hun hart raken. Wat ik ook inspirerend vind, is het vrijwilligerswerk op de Corisberg met verstandelijk gehandicapten. Ik leer zoveel van ze, ook rond mijn eigen handicaps. En veel leer ik van de opleiding die ik volg bij Will Heutz en Joep de Jong: Wijsheidsscholing. Een werkplaats om aan je essentie te werken met inzichten uit filosofische tradities van oost en west.

Als ik drie mensen aan tafel mag uitnodigen: Moeilijke vraag. Ja toch Jezus. Ik wil graag van hem weten wat hij nou eigenlijk heeft bedoeld. Ja, daar ben ik nog steeds zo benieuwd naar. En ik zou mijn vader en moeder uitnodigen. Ja goh wat zou dat ontroerend zijn elkaar te ontmoeten. En misschien zou ik Carin uitnodigen. Ze was een grote liefde en heb haar zo'n 40 jaar niet meer gezien.

Hier eindigt ons gesprek. "Wat was het een feest en verrijkend om zo met elkaar te praten en naar elkaar te luisteren, zeggen we tegen elkaar. Het stokje gaat van Marcel naar Harry Kerckhoffs.

Geert Bles

Brigitte Vogt

Ik ben niet voor niks op de wereld gezet, ik heb een bedoeling, een opdracht; ik mag mezelf niet verloochenen door me anders voor te doen dan ik ben'. Met dit gezegde van Brigitte is de toon gezet voor het gesprek met haar. In de koffiekamer van de Andreas vertelt ze mij haar levensverhaal

Ik ben geboren in Simpelveld, oudste uit een gezin van vier dochters, en woon er nog. Mijn vader had er een fabriek (ramen en deuren); mijn ouders maakten graag uit pure nieuwsgierigheid verre reizen naar andere culturen. Een goede vriend, die in dezelfde straat woonde, was missionaris en arts in Brazilië, en nodigde mij uit. In 1984 (ik was 22) ging ik erheen, woonde in de favela en werkte in een kindercrèche. Ik zag er de barre werkelijkheid en was geraakt door het gevoel voor mensen van deze missionaris en zijn sociale inzet, die niet werd gewaardeerd door de lokale kerkleiding. Hij heeft daardoor veel moeilijkheden ondervonden en was eenzaam.

Toen ik na vier maanden terug was in Nederland, kreeg ik een baan in het jeugdwelzijnswerk, mijn vak. Mijn ervaring in Brazilië bleef mij echter bezighouden; ik vond aansluiting in het Missionair Centrum in Heerlen. Vreemde culturen vind ik niet bedreigend maar verrijkend; ze wekken juist mijn nieuwsgierigheid. En altijd, wanneer ik mensen in nood zie of in armoede, kom ik in beweging. Ik ben trouwe kerkganger, maar de zorg voor mensen vind ik niet in alle kerken - waar het volgens mij gewoon hoog op de agenda hoort te staan - maar wel in de Andreas. Wat me in deze kerk ook zo boeit is dat leken - ook vrouwen - het woord mogen voeren en dat de priester luistert; ook dat het uitdrukkelijk gaat om de inhoud van de boodschap en om dialoog die men in gang probeert te zetten. Er wordt altijd een appèl op mensen gedaan om na te denken, om naar elkaar te luisteren, en de boodschap in de praktijk om te zetten. Daadwerkelijk geloven is voor mij dan ook het echte geloven: de boodschap van Jezus in onze tijd op onze eigen plek gestalte geven.

Een lied dat mij aanspreekt is de psalm 'want mijn herder is de Heer, nooit zal er mij iets ontbreken', vooral als dat vol vuur en met de armen omhoog gezongen wordt in het Braziliaans door mensen die bijna alles ontberen. Een inspirerend persoon in mijn leven is Dom Helder Camara, de bisschop van Recife. Hij zette mensen aan om na te denken over zichzelf. Hij preekte uit het hart, keek naar mensen en luisterde naar hen.

Ik heb niet zoveel met de dood. Ik ben er ook niet bang voor. Wij mensen zijn uniek, en hebben onze levensopdracht te vervullen, om de hemel hier op aarde te maken. Hoe het er later uitziet, weet ik niet. We moeten het leven niet willen beheersen: 'Het kump wie het kump'. Als je me vraagt of ik nog een levensles heb voor anderen, dan zeg ik spontaan: sta vaker stil, letterlijk, stil in het nu, en kijk om je heen, laat je verrassen.

Ik zou daarom ook wel een paar mensen aan tafel willen nodigen, bij wie ik een dergelijke levenshouding vermoed: Marcel Mollink met zijn pretoogjes; hij heeft geen pretenties, geen behoefte om zich te poneren, is tevreden met hier en nu. Ook zou ik Frans Reinders bij mij aan tafel willen hebben en naar hem luisteren; hij heeft zoveel te vertellen. En als derde Leopold Boers: hij was broeder oblaat van Maria, maar is weggestuurd; hij telde niet mee omdat hij weinig opgeleid was en eigenlijk niet 'paste' in een klooster met regels. Waarom die drie? Ik wil graag unieke mensen met elkaar in contact brengen en zien groeien.

Hier hebben we het gesprek moeten stoppen; de koffiekamer moest gestofzuigerd worden. Brigitte had nog net de tijd om het stokje door te geven aan Marcel Mollink.

Geert Bles

Connie Rutten

'Zo gauw de vijf vingers van je hand even lang zijn, hoef je niet meer te leren', zegt Conny Rutten in het gesprek dat ik met haar heb. 'We leren altijd' is haar levensles; ze vertelt me haar levensverhaal.

Ik ben geboren in Brabant, in Overloon, als tweede van zeven kinderen. Mijn vader was politieman en werd in 1956 - ik was negen - overgeplaatst naar Kerkrade. Mijn ouders waren goed katholiek, maar niet star; ze hadden een goed contact met pastoor Borghans. De oudste drie werden streng opgevoed, de jongeren kregen wat meer speelruimte. Zo gaat dat in elk gezin, denk ik, maar het hing ook in de lucht in die jaren.

De Andreas geeft een gevoel van warmte en geborgenheid; mijn dochter Dimphy heeft er de communie gedaan in 1980. De saamhorigheid en inzet van vrijwilligers is opmerkelijk, maar vooral dat er zo'n sterk appèl wordt gedaan op eigen verantwoordelijkheid. Hoe ben ik betrokken geraakt? Ik was indicatieadviseur bij het CIZ. Ik heb mijn werk altijd met veel plezier gedaan. Maar de vele veranderingen in de gezondheidszorg, de toenemende bureaucratie, de strakke protocollen, regels die vaak tegen mijn gevoel indruisten, ontnamen mij mijn arbeidsvreugde. Ik kon nog net op de valreep gebruik maken van de VUT, zij het dat ik nog zeer productief was. Ik werd oppas-oma bij mijn kleinkinderen. Nu dat niet meer nodig is, blijft toch de drang om iets te doen. Zo ben ik sinds kort - tip van een kennis - een van de gastvrouwen in de parochie. Samenwerken met hen aan de solidariteitsmaaltijd voor Serious Request vond ik heel fijn. Ik kom graag in een kerk, ook buiten de dienst om. Zit graag een tijdje in stilte, of fiets door de natuur naar Wittem om een kaarsje op te steken, voor rust en bezinning.

Een inspirerend persoon was voor mij de journalist en televisiepresentator Hanneke Groenteman; haar ontwapenende openheid en onafhankelijkheid raakten mij. Ik ben jong getrouwd; we hebben twee dochters. Zo gauw ik kon, heb ik in de zeventiger jaren de dagmavo gevolgd en mijn diploma gehaald; daarna de cursus Sociale Dienstverlening gedaan en HBO maatschappelijk werk. Het was de tijd van de vrouwenemancipatie, waarin Groenteman een grote rol speelde. Ook had ik grote bewondering voor mijn oud-docent Piet Meels; ik hoor nog zijn stem: wees wie je bent, wees jezelf! Ik vind het belangrijk om met elkaar te leven en van elkaar te leren. Goed luisteren naar de ander is wezenlijk en blijft voor mij een aandachtspunt. Het gedicht Luisteren van Buscaglia (zie hierna GB) is mij dierbaar en betekent voor mij daadwerkelijk geloven. Je wilt immers iets betekenen voor de ander, en omgekeerd, maar dan wel op deze manier.

Mijn levensles die ik graag deel is: we leren altijd! Iemand zei: "Zo gauw de vijf vingers van je hand even lang zijn, hoef je niet meer te leren." Mooi gezegd, vind je niet?

Je vraagt mij hoe ik tegen de dood aankijk? De dood hoort volgens mij bij het leven. Mijn vader is heel vredig gestorven. Het was zijn tijd en het was goed, zei hij. Zo denk ik ook.

Als ik mensen aan tafel zou mogen nodigen, zou dat Paul Witteman zijn; ik zou hem vragen over zijn geloofsbeleving; hij was toch heel kerkbetrokken in zijn jeugd, maar heeft nu de kerk verlaten. En Eline Claassens; haar zou ik vragen hoe zij het toch rooit: zorgen in haar gezin en betrokkenheid bij de parochie.

Als ik nog een tip mag geven? Laten we de Andreas optimaal en multifunctioneel benutten, zodat zij voor de gemeenschap blijft bestaan. Hier eindigt het gesprek met Connie; zij wil het stokje doorgeven aan Brigitte Vogt.

Geert Bles

Karin van Doormaal

"Als ik hen niet had ontmoet, was ik allang uit de kerk gestapt of een braaf kwezeltje geworden." Blijkens deze uitlating van Karin is de ontmoeting met een club inspirerende mensen heel bepalend geweest in haar leven. Ik krijg een bakje koffie, als ze mij een inkijkje geeft in haar levensverhaal. Ik luister:

Ik ben een Brabantse uit Haghorst, een klein dorp bij Hilvarenbeek; ik was een verlegen, onzeker kind dat op school werd gepest. Van huis uit ben ik heel nuchter. Mijn man was jurist en zo ben ik in Limburg terechtgekomen. Ik ben toen de studie rechten gestart, omdat dit blijkbaar bij me paste. Toen ik alleenstaande werd, ben ik in het parochiehuis komen wonen. Ik heb veel secretariaatswerk gedaan. Nu ben ik o.a. vicevoorzitter van het parochiebestuur. Typisch Andreas vind ik dat diaconie voorop staat, dus dat de kerk een opdracht heeft in de wereld, maar vooral ook dat het een kerk is van onderop; d.w.z. dat de gemeenschap een stem heeft en verantwoordelijkheid draagt. Mijn betrokkenheid bij de kerk is begonnen tijdens mijn werk in het dekenaal centrum in Tilburg (1980-1989); ik ben daar gegroeid en gevormd als persoon, maar ook in mijn kerkbeeld. Daar leerde ik vraagtekens te zetten bij veel vanzelfsprekendheden en zelf keuzes te maken, ook binnen de kerk.

Een lied dat me lief is, is de voorbede 'Gij die geroepen hebt licht' en daarin vooral de bede 'vluchtelingen, vreemdelingen, wees niet niemand'; bij die woorden komen bij mij - nuchterling - toch de tranen.

Een mooi moment in de parochie was het enthousiasme dat ontstond toen het voortbestaan van de kerk bedreigd werd in 2014. De emoties van mensen die zeiden 'waar moeten we anders naar toe?' waren voor mij aanleiding om energie te steken in het behoud van deze kerk.

Er zijn mensen die mij geïnspireerd hebben; maar ik denk daarbij niet zozeer aan één specifiek iemand, wel aan het pastorale team van het dekenaal centrum in Tilburg. Als ik hen niet had ontmoet, was ik allang uit de kerk gestapt of was ik een braaf kwezeltje geworden. Je vraagt me, wat geloven voor mij betekent. Ik moet bekennen, dat ik daar niet zo goed raad mee weet; ik krijg geen tips van boven; ik kijk liever om me heen hier beneden op deze aardbol en probeer iets te betekenen voor de ander. Met de dood ben ik niet zo bezig, ofschoon het bij ons thuis wel bespreekbaar was. Doodgaan lijkt me moeilijker dan dood zijn. Wat erna is? Weet jij het? Wel weet ik dat we nu moeten werken aan de hemel hier op aarde. Een levensles, die ik zou willen delen is deze: 'Hou je idealen hoog, ook al komen ze niet altijd uit'. Ik denk aan de val van de Muur in 1989; toen dacht ik eerlijk dat we de hemel op aarde zouden krijgen.

Als je mij de gelegenheid biedt om drie mensen aan tafel te vragen, dan zou ik kiezen voor een wat vreemd trio: Mark Schaffrath van Schoon GMS, koning Willem Alexander, en Shirin Ebadi, een juriste uit Iran, die de Nobelprijs kreeg voor haar strijd voor mensenrechten. Omdat ik nieuwsgierig ben: bij Mark: waarom ben je daar in gestapt, je had het toch goed? bij de koning: je beroep/loopbaan stond al van kinds af aan vast, wat doet dat met je als mens? bij Shirin: je leven loopt gevaar, waarom ga je toch door? Bij vrijwilligers boeit me altijd de vraag: waarom is hij/zij actief geworden in de parochie?"

Hier eindigen wij ons gesprek, maar het is vanwege die laatste vraag dat Karin het stokje graag wil doorgeven aan Connie Rutten, de nieuwe gastvrouw in de Andreas.

Geert Bles